Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal coche

Vertaal coche van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. coche:
  2. cocher:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor coche (Frans) in het Nederlands

coche:

coche [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la coche (encoche; coupure; entaille; )
    de inkeping; de keep; de kerf; de inkerving
    • inkeping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • keep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • inkerving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. la coche (dent; entaille; encoche; encochage)
    soort vink; de keep
    • soort vink [znw.] zelfstandig naamwoord
    • keep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. la coche
    vinkje

Vertaal Matrix voor coche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inkeping balafre; coche; coupure; césure; encoche; entaille; estafilade; incision; taillade cannelure; coupure; cran; crevasse; césure; encoche; entaille; incision; rainure; strie
inkerving balafre; coche; coupure; césure; encoche; entaille; estafilade; incision; taillade entaille; rainure
keep balafre; coche; coupure; césure; dent; encochage; encoche; entaille; estafilade; incision; taillade
kerf balafre; coche; coupure; césure; encoche; entaille; estafilade; incision; taillade
soort vink coche; dent; encochage; encoche; entaille
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
vinkje coche

Synoniemen voor "coche":


Wiktionary: coche

coche
noun
  1. entaille, marque.
  2. vx|fr truie, femelle du cochon.
coche
noun
  1. vrouwelijk varken
Cross Translation:
FromToVia
• coche → koets ↔ coach — wheeled vehicle drawn by horse power
• coche → vink; vinkje ↔ tick — checkmark
• coche → koets ↔ Kutsche — ein- oder zweiachsiges Fuhrwerk mit Karosserie oder beweglichem Verdeck

coche vorm van cocher:

cocher werkwoord (coche, coches, cochons, cochez, )

  1. cocher (marquer d'une croix; pointer)
    merken; aankruisen
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • aankruisen werkwoord (kruis aan, kruist aan, kruiste aan, kruisten aan, aangekruist)
  2. cocher (tourber)
    turven; aantallen afstrepen
  3. cocher (marquer; marquer d'un trait; marquer d'un point)
    vinken; aanstrepen; afvinken
    • vinken werkwoord
    • aanstrepen werkwoord (streep aan, streept aan, streepte aan, streepten aan, aangestreept)
    • afvinken werkwoord
  4. cocher (marquer; marquer d'un trait; marquer d'un point)
    aanstippen; aantippen; tippen
    • aanstippen werkwoord (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aantippen werkwoord
    • tippen werkwoord (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)

Conjugations for cocher:

Présent
  1. coche
  2. coches
  3. coche
  4. cochons
  5. cochez
  6. cochent
imparfait
  1. cochais
  2. cochais
  3. cochait
  4. cochions
  5. cochiez
  6. cochaient
passé simple
  1. cochai
  2. cochas
  3. cocha
  4. cochâmes
  5. cochâtes
  6. cochèrent
futur simple
  1. cocherai
  2. cocheras
  3. cochera
  4. cocherons
  5. cocherez
  6. cocheront
subjonctif présent
  1. que je coche
  2. que tu coches
  3. qu'il coche
  4. que nous cochions
  5. que vous cochiez
  6. qu'ils cochent
conditionnel présent
  1. cocherais
  2. cocherais
  3. cocherait
  4. cocherions
  5. cocheriez
  6. cocheraient
passé composé
  1. ai coché
  2. as coché
  3. a coché
  4. avons coché
  5. avez coché
  6. ont coché
divers
  1. coche!
  2. cochez!
  3. cochons!
  5. coché
  6. cochant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor cocher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankruisen fait de cocher; fait de marquer d'un v
aanstrepen fait de cocher; fait de marquer d'un v; marquer
afvinken fait de cocher; fait de marquer d'un v
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankruisen cocher; marquer d'une croix; pointer marquer; marquer d'une croix
aanstippen cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait effleurer; frôler; marquer d'un point; mélanger; toquer; toucher; toucher légèrement; toucher un moment; toucher à peine à
aanstrepen cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait
aantallen afstrepen cocher; tourber
aantippen cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait
afvinken cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait
merken cocher; marquer d'une croix; pointer apercevoir; authentifier; authentiquer; confirmer; constater; distinguer; entériner; marquer; marquer d'une croix; observer; percevoir; ratifier; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; signaler; valider; voir
tippen cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; s'annoncer
turven cocher; tourber
vinken cocher; marquer; marquer d'un point; marquer d'un trait

Synoniemen voor "cocher":


Wiktionary: cocher

cocher
verb
  1. Marquer d’une coche, d’une entaille.
Cross Translation:
FromToVia
• cocher → aankruisen; aanvinken; afvinken ↔ check — to mark with a checkmark
• cocher → afvinken; aanvinken; aankruisen ↔ tick — make a tick mark

Verwante vertalingen van coche







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0470 seconde
Page rendered in 1.0 seconds