Frans

Uitgebreide vertaling voor clos (Frans) in het Nederlands

clos:

clos bijvoeglijk naamwoord

  1. clos (fermé à clé; fermé; étanche; )
    gesloten; dicht; op slot
  2. clos (hermétiquement fermé; étanche; fermé à clé; )
    potdicht
  3. clos
    geloken
  4. clos (fermé; barré)
    dicht zijn

Vertaal Matrix voor clos:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dicht clos; fermé; fermé à clé; hermétique; impénétrable; verrouillé; étanche barré; compact; dense; fermé; épais
gesloten clos; fermé; fermé à clé; hermétique; impénétrable; verrouillé; étanche barré; fermé; peu bavard; renfermé; retenu; réservé; secret; silencieux; taciturne
potdicht clos; fermé; fermé à clé; hermétique; hermétiquement fermé; impénétrable; verrouillé; étanche
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dicht zijn barré; clos; fermé
geloken clos
op slot clos; fermé; fermé à clé; hermétique; impénétrable; verrouillé; étanche

Synoniemen voor "clos":


Wiktionary: clos

clos
noun
  1. espace de terre cultiver et fermer de murs ou de haies, de fossés, etc.

clore:

clore werkwoord (clos, clot, closent, clorai, )

  1. clore (fermer; verrouiller; boucler)
    afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toemaken werkwoord
  2. clore (fermer; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés)
    sluiten; dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • toetrekken werkwoord (trek toe, trekt toe, trok toe, trokken toe, toegetrokken)
  3. clore (verrouiller; boucler; fermer au verrou; fermer)
    vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken
    • vergrendelen werkwoord (vergrendel, vergrendelt, vergrendelde, vergrendelden, vergrendeld)
    • locken werkwoord (lock, lockt, lockte, lockten, gelockt)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • afgrendelen werkwoord (grendel af, grendelt af, grendelde af, grendelden af, afgegrendeld)
    • op slot zetten werkwoord
    • op slot doen werkwoord (doe op slot, doet op slot, deed op slot, deden op slot, op slot gedaan)
    • grendelen werkwoord (grendel, grendelt, grendelde, grendelden, gegrendeld)
    • borgen werkwoord
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
  4. clore (terminer; clôturer; conclure; )
    afsluiten; naar einde toewerken
  5. clore (clôturer; enclore; palissader)
    omheinen
    • omheinen werkwoord (omhein, omheint, omheinde, omheinden, omheind)
  6. clore (fermer en tournant; verrouiller; fermer)
    toedraaien
    • toedraaien werkwoord (draai toe, draait toe, draaide toe, draaiden toe, toegedraaid)
  7. clore (ficeler; lier; relier; fermer; boucler)
    dichtbinden; toebinden
    • dichtbinden werkwoord (bind dicht, bindt dicht, bond dicht, bonden dicht, dichtgebonden)
    • toebinden werkwoord (bind toe, bindt toe, bond toe, bonden toe, toegebonden)

Conjugations for clore:

Présent
  1. clos
  2. clos
  3. clot
  4. closent
futur simple
  1. clorai
  2. cloras
  3. clora
  4. clorons
  5. clorez
  6. cloront
subjonctif présent
  1. que je close
  2. que tu closes
  3. qu'il close
  4. que nous closions
  5. que vous closiez
  6. qu'ils closent
conditionnel présent
  1. clorais
  2. clorais
  3. clorait
  4. clorions
  5. cloriez
  6. cloraient
passé composé
  1. ai clos
  2. as clos
  3. a clos
  4. avons clos
  5. avez clos
  6. ont clos
divers
  1. clos!
  2. clos
  3. closant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor clore:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgrendelen verrouillage
afsluiten arrêt; fermeture du magasin; verrouillage du magasin
borgen acte de verouiller
dichtdoen fermeture; verrouillage
dichtmaken barrage; clôture; fermeture; fermoir; verrouillage
toedoen concours
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgrendelen boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller fermer au verrou; verrouiller
afsluiten barrer; boucher; boucler; clore; clôturer; conclure; fermer; fermer au verrou; terminer; verrouiller achever; arrêter; cadenasser; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; fermer à clé; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; quitter; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer
borgen boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller
dichtbinden boucler; clore; fermer; ficeler; lier; relier attacher; ficeler; fixer; lier; ligoter; nouer; relier
dichtdoen apposer les scellés; boucler; cacheter; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller boutonner; cadenasser; fermer à clé
dichtmaken apposer les scellés; boucler; cacheter; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller calfeutrer; colmater; obturer; taper
grendelen boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller
locken boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller
naar einde toewerken barrer; boucher; clore; clôturer; conclure; fermer; terminer; verrouiller
omheinen clore; clôturer; enclore; palissader
op slot doen boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller
op slot zetten boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller
sluiten apposer les scellés; boucler; cacheter; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller fermer
toebinden boucler; clore; fermer; ficeler; lier; relier attacher; ficeler; fixer; lier; ligoter; nouer; relier
toedoen apposer les scellés; boucler; cacheter; clore; fermer; verrouiller
toedraaien clore; fermer; fermer en tournant; verrouiller
toemaken boucler; clore; fermer; verrouiller
toetrekken apposer les scellés; boucler; cacheter; clore; fermer; verrouiller
vergrendelen boucler; clore; fermer; fermer au verrou; verrouiller verrouiller

Synoniemen voor "clore":


Wiktionary: clore

clore
verb
  1. toedoen, dichtmaken

Cross Translation:
FromToVia
clore sluiten; beëindigen close — put an end to
clore dichten close — obstruct (an opening)

Verwante vertalingen van clos