Frans

Uitgebreide vertaling voor choc (Frans) in het Nederlands

choc:

choc [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le choc (secousse; mouvement brusque; saccade; heurt; à-coup)
    de schok; schokkende beweging; de stoot; de hort
    • schok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schokkende beweging [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hort [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le choc
    de shock
    • shock [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. le choc (lourde chute; coup; boum; )
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. le choc (tremblement; secousse; saccade; )
    beven
    • beven [znw.] zelfstandig naamwoord
  5. le choc (poussée; coup; coup de pouce; )
    de stoot; de zet; de por; het duwtje; de duw; het stootje
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • por [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • duwtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootje [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. le choc (collision; accrochage; altercation; coup; cahot)
    de botsing; opeen knallen

choc

  1. choc

Vertaal Matrix voor choc:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven cahot; choc; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; vibration
botsing accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup abordage; accrochage; altercation; collision; conflit; différend; discorde; dispute; démêlé; désaccord; heurt; litige; querelle
dreun boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat claque; coup; coup de poing; gifle; torgnole
duw butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
duwtje butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
hort choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
klap boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat babillage; baffe; bavardage; bavardages; beigne; calomnie; cancan; causeries; causettes; chataîgne; clabaudage; claque; commérage; commérages; coup; coup dur; gifle; gnon; heurt; marron; pain; papotage; petit coup; racontars; radotages; ragot; ragots; tape; torgnole
knal boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat claque; coup; déflagration; détonation; explosion; gifle
kwak boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache
opeen knallen accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
por butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
schok choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
schokkende beweging choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup
shock choc
smak boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat
stoot butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; mouvement brusque; petit coup; poussée; saccade; secousse; à-coup baffe; beigne; chataîgne; claque; coup; coup dur; gifle; gnon; heurt; marron; pain; petit coup; torgnole
stootje butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
zet butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée coup; coup d'échecs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven agiter; frissonner; frémir; grelotter; secouer; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
botsing choc

Synoniemen voor "choc":


Wiktionary: choc

choc
noun
  1. collision brusque, impact d’un corps avec un autre corps.

Verwante vertalingen van choc