Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
chasser:
- verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken; verbannen; verdrijven; uitbannen; bannen; uitzetten; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen; jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven; uitsluiten; buitensluiten; uitdrijven; weren; afhouden
-
Wiktionary:
- chasser → jacht maken op, jagen, bejagen
- chasser → achtervolgen, achternazitten, achternajagen, verdrijven, verjagen, voortdrijven, jagen
Frans
Uitgebreide vertaling voor chasser (Frans) in het Nederlands
chasser:
chasser werkwoord (chasse, chasses, chassons, chassez, chassent, chassais, chassait, chassions, chassiez, chassaient, chassai, chassas, chassa, chassâmes, chassâtes, chassèrent, chasserai, chasseras, chassera, chasserons, chasserez, chasseront)
-
chasser (éloigner; renvoyer; écarter; repousser; se débarrasser de; expulser; aliéner)
-
chasser (mettre au ban; bannir; exiler; expulser; exorciser)
-
chasser (presser)
-
chasser (refuser la porte; exclure; repousser; excepter; éliminer)
-
chasser (expulser)
uitdrijven-
uitdrijven werkwoord
-
-
chasser (repousser; contenir; enrayer; lutter conte; se protéger de)
Conjugations for chasser:
Présent
- chasse
- chasses
- chasse
- chassons
- chassez
- chassent
imparfait
- chassais
- chassais
- chassait
- chassions
- chassiez
- chassaient
passé simple
- chassai
- chassas
- chassa
- chassâmes
- chassâtes
- chassèrent
futur simple
- chasserai
- chasseras
- chassera
- chasserons
- chasserez
- chasseront
subjonctif présent
- que je chasse
- que tu chasses
- qu'il chasse
- que nous chassions
- que vous chassiez
- qu'ils chassent
conditionnel présent
- chasserais
- chasserais
- chasserait
- chasserions
- chasseriez
- chasseraient
passé composé
- ai chassé
- as chassé
- a chassé
- avons chassé
- avez chassé
- ont chassé
divers
- chasse!
- chassez!
- chassons!
- chassé
- chassant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor chasser:
Synoniemen voor "chasser":
Wiktionary: chasser
chasser
Cross Translation:
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
- chasser → jacht maken op; jagen; bejagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• chasser | → achtervolgen; achternazitten; achternajagen | ↔ chase — to pursue, to follow at speed |
• chasser | → verdrijven; verjagen | ↔ dispel — to drive away by scattering |
• chasser | → voortdrijven | ↔ drive — cause animals to flee out of |
• chasser | → verjagen | ↔ drive off — force to leave or go away |
• chasser | → jagen | ↔ hunt — to chase down prey |