Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal certifier

Vertaal certifier van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. certifier:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor certifier (Frans) in het Nederlands

certifier:

certifier werkwoord (certifie, certifies, certifions, certifiez, )

  1. certifier (garantir; assurer; rassurer; )
    garanderen; verzekeren; waarborgen; instaan voor; vast beloven
    • garanderen werkwoord (garandeer, garandeert, garandeerde, garandeerden, gegarandeerd)
    • verzekeren werkwoord (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
    • waarborgen werkwoord (waarborg, waarborgt, waarborgde, waarborgden, gewaarborgd)
    • instaan voor werkwoord (sta in voor, staat in voor, stond in voor, stonden in voor, ingestaan voor)
    • vast beloven werkwoord (beloof vast, belooft vast, beloofde vast, beloofden vast, vast beloofd)
  2. certifier (prétendre; déclarer; argumenter; )
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren werkwoord (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen werkwoord (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
  3. certifier (témoigner; attester; déclarer; porter témoignage)
    getuigen
    • getuigen werkwoord (getuig, getuigt, getuigde, getuigden, getuigd)
  4. certifier (être garant que; garantir; se porter garant de)
    instaan voor; garant staan; borg zijn
  5. certifier (se porter garant; être garant; garantir)
    borg staan; instaan
    • borg staan werkwoord
    • instaan werkwoord (sta in, staat in, stond in, stonden in, ingestaan)

Conjugations for certifier:

Présent
  1. certifie
  2. certifies
  3. certifie
  4. certifions
  5. certifiez
  6. certifient
imparfait
  1. certifiais
  2. certifiais
  3. certifiait
  4. certifiions
  5. certifiiez
  6. certifiaient
passé simple
  1. certifiai
  2. certifias
  3. certifia
  4. certifiâmes
  5. certifiâtes
  6. certifièrent
futur simple
  1. certifierai
  2. certifieras
  3. certifiera
  4. certifierons
  5. certifierez
  6. certifieront
subjonctif présent
  1. que je certifie
  2. que tu certifies
  3. qu'il certifie
  4. que nous certifiions
  5. que vous certifiiez
  6. qu'ils certifient
conditionnel présent
  1. certifierais
  2. certifierais
  3. certifierait
  4. certifierions
  5. certifieriez
  6. certifieraient
passé composé
  1. ai certifié
  2. as certifié
  3. a certifié
  4. avons certifié
  5. avez certifié
  6. ont certifié
divers
  1. certifie!
  2. certifiez!
  3. certifions!
  5. certifié
  6. certifiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor certifier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beweren affirmation; assertion
getuigen témoins
stellen postulat; proposition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beweren argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
borg staan certifier; garantir; se porter garant; être garant
borg zijn certifier; garantir; se porter garant de; être garant que
garanderen assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de
garant staan certifier; garantir; se porter garant de; être garant que
getuigen attester; certifier; déclarer; porter témoignage; témoigner
instaan certifier; garantir; se porter garant; être garant
instaan voor assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; se porter garant de; être garant de; être garant que
pretenderen argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
stellen argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner avancer; entamer; lancer; postuler; proposer; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; émettre l'opinion
vast beloven assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de
verklaren argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir
verzekeren assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de attacher; ficeler; fixer; lier; mettre; mettre à l'attache
voorgeven argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
waarborgen assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de

Synoniemen voor "certifier":


Wiktionary: certifier

certifier
verb
  1. Témoigner qu’une chose est vraie.
certifier
verb
  1. het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
Cross Translation:
FromToVia
• certifier → erkennen ↔ acknowledge — to own as genuine or valid
• certifier → attesteren ↔ attestieren — (transitiv) etwas bescheinigen, jemandem etwas zugestehen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0300 seconde
Page rendered in 1.0 seconds