Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal cambrioles

Vertaal cambrioles van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

cambrioler:
- inbreken; beroven; binnen breken; een inbraak doen; binnenbreken
Wiktionary:
- cambrioler → beroven, bestelen

Frans

Uitgebreide vertaling voor cambrioles (Frans) in het Nederlands

cambrioler:

cambrioler werkwoord (cambriole, cambrioles, cambriolons, cambriolez, cambriolent, cambriolais, cambriolait, cambriolions, cambrioliez, cambriolaient, cambriolai, cambriolas, cambriola, cambriolâmes, cambriolâtes, cambriolèrent, cambriolerai, cambrioleras, cambriolera, cambriolerons, cambriolerez, cambrioleront)

cambrioler (dépouiller; dévaliser)
inbreken; beroven; binnen breken; een inbraak doen
- inbreken werkwoord (breek in, breekt in, brak in, braken in, ingebroken)
- beroven werkwoord (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)
- binnen breken werkwoord
- een inbraak doen werkwoord
cambrioler
binnenbreken
- binnenbreken werkwoord (breek binnen, breekt binnen, brak binnen, braken binnen, binnengebroken)

Conjugations for cambrioler:

Présent

cambriole
cambrioles
cambriole
cambriolons
cambriolez
cambriolent

imparfait

cambriolais
cambriolais
cambriolait
cambriolions
cambrioliez
cambriolaient

passé simple

cambriolai
cambriolas
cambriola
cambriolâmes
cambriolâtes
cambriolèrent

futur simple

cambriolerai
cambrioleras
cambriolera
cambriolerons
cambriolerez
cambrioleront

subjonctif présent

que je cambriole
que tu cambrioles
qu'il cambriole
que nous cambriolions
que vous cambrioliez
qu'ils cambriolent

conditionnel présent

cambriolerais
cambriolerais
cambriolerait
cambriolerions
cambrioleriez
cambrioleraient

passé composé

ai cambriolé
as cambriolé
a cambriolé
avons cambriolé
avez cambriolé
ont cambriolé

divers

cambriole!
cambriolez!
cambriolons!
cambriolé
cambriolant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor cambrioler:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beroven	cambrioler; dépouiller; dévaliser	dépouiller; dépouiller de; dérober; détrousser; dévaliser; enlever; exploiter; piller; pressurer; priver de; tirer profit de; voler
binnen breken	cambrioler; dépouiller; dévaliser
binnenbreken	cambrioler
een inbraak doen	cambrioler; dépouiller; dévaliser
inbreken	cambrioler; dépouiller; dévaliser

Wiktionary: cambrioler

Cross Translation:

From	To	Via
• cambrioler	→ beroven; bestelen	↔ rob — to steal from, using violence