Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
cacher:
- verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen; wegstoppen; maskeren; omhullen; bedekken; inhullen; hullen; beschermen; beschutten; bescherming bieden; camoufleren; in omgeving op laten gaan; gevoelens verdringen; verdringen; iemand van de plaats dringen; verzwijgen; verhelen; wegsteken; beveiligen; van alarm voorzien
- bedekken; met iets bestrijken
-
Wiktionary:
- cacher → verbergen, verstoppen, ontveinzen, verhelen, verschuilen
- cacher → verbergen, verstoppen, wegstoppen, wegsluipen, schuilen
Frans
Uitgebreide vertaling voor cacher (Frans) in het Nederlands
cacher:
cacher werkwoord (cache, caches, cachons, cachez, cachent, cachais, cachait, cachions, cachiez, cachaient, cachai, cachas, cacha, cachâmes, cachâtes, cachèrent, cacherai, cacheras, cachera, cacherons, cacherez, cacheront)
-
cacher (dissimuler; camoufler; taire; déguiser; abriter; omettre; mettre en sûreté; détenir; receler; retenir; voiler; farder)
verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen-
verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
-
cacher (camoufler; déguiser; mettre en sûreté; abriter; dissimuler; détenir; omettre; receler; retenir; voiler; farder; celer; se taire de quelque chose)
verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen-
verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
-
cacher (masquer; couvrir; voiler; déguiser; envelopper; dissimuler; camoufler; couvrir de; envelopper de; se draper dans; se revêtir de)
-
cacher (protéger; sauvegarder; préserver; mettre en sûreté; abriter; recéler)
-
cacher (camoufler; déguiser; voiler)
-
cacher (refouler; évincer)
-
cacher
-
cacher (passer sous silence; taire; celer; se taire de quelque chose; dissimuler)
-
cacher (enlever; refouler)
-
cacher (équiper d'un dispositif d'alarme; protéger; sauvegarder; abriter; préserver; mettre en sûreté; dissimuler; garder; receler)
Conjugations for cacher:
Présent
- cache
- caches
- cache
- cachons
- cachez
- cachent
imparfait
- cachais
- cachais
- cachait
- cachions
- cachiez
- cachaient
passé simple
- cachai
- cachas
- cacha
- cachâmes
- cachâtes
- cachèrent
futur simple
- cacherai
- cacheras
- cachera
- cacherons
- cacherez
- cacheront
subjonctif présent
- que je cache
- que tu caches
- qu'il cache
- que nous cachions
- que vous cachiez
- qu'ils cachent
conditionnel présent
- cacherais
- cacherais
- cacherait
- cacherions
- cacheriez
- cacheraient
passé composé
- ai caché
- as caché
- a caché
- avons caché
- avez caché
- ont caché
divers
- cache!
- cachez!
- cachons!
- caché
- cachant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
cacher
Vertaal Matrix voor cacher:
Synoniemen voor "cacher":
Wiktionary: cacher
cacher
Cross Translation:
verb
cacher
-
mettre (une personne ou une chose) en un lieu où on ne peut pas la voir, la découvrir.
- cacher → verbergen; verstoppen; ontveinzen; verhelen; verschuilen
verb
-
iets ergens plaatsen waar het niet gemakkelijk door anderen gevonden wordt
-
iets stoppen waar het niet gemakkelijk gevonden zal worden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• cacher | → verbergen; verstoppen | ↔ conceal — to hide something |
• cacher | → verbergen; verstoppen; wegstoppen | ↔ hide — (transitive) |
• cacher | → wegsluipen | ↔ sneak — to hide in a mean or cowardly manner |
• cacher | → verbergen; verstoppen; schuilen | ↔ verbergen — etwas verstecken |
• cacher | → verbergen | ↔ verbergen — etwas nicht zeigen |
• cacher | → verstoppen | ↔ verstecken — sich oder jemand anderen oder etwas an einen Ort bringen, der anderen nicht bekannt ist, wo man nicht gesehen wird |
Computer vertaling door derden: