Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal cèlera

Vertaal cèlera van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. celer:

Frans

Uitgebreide vertaling voor cèlera (Frans) in het Nederlands

cèlera vorm van celer:

celer werkwoord (cèle, cèles, celons, celez, )

  1. celer (passer sous silence; taire; se taire de quelque chose; cacher; dissimuler)
    verzwijgen; achterhouden; verhelen
    • verzwijgen werkwoord (verzwijg, verzwijgt, verzweeg, verzwegen, verzwegen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhelen werkwoord (verheel, verheelt, verheelde, verheelden, verheeld)
  2. celer (cacher; camoufler; déguiser; )
    verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verstoppen werkwoord (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • wegstoppen werkwoord (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)

Conjugations for celer:

Présent
  1. cèle
  2. cèles
  3. cèle
  4. celons
  5. celez
  6. cèlent
imparfait
  1. celais
  2. celais
  3. celait
  4. celions
  5. celiez
  6. celaient
passé simple
  1. celai
  2. celas
  3. cela
  4. celâmes
  5. celâtes
  6. celèrent
futur simple
  1. cèlerai
  2. cèleras
  3. cèlera
  4. cèlerons
  5. cèlerez
  6. cèleront
subjonctif présent
  1. que je cèle
  2. que tu cèles
  3. qu'il cèle
  4. que nous celions
  5. que vous celiez
  6. qu'ils cèlent
conditionnel présent
  1. cèlerais
  2. cèlerais
  3. cèlerait
  4. cèlerions
  5. cèleriez
  6. cèleraient
passé composé
  1. ai celé
  2. as celé
  3. a celé
  4. avons celé
  5. avez celé
  6. ont celé
divers
  1. cèle!
  2. celez!
  3. celons!
  5. celé
  6. celant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor celer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; passer sous silence; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler abriter; affecter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; dérober; détenir; farder; garder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; réserver; subtiliser; taire; voiler; voler
verbergen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; masquer; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
verduisteren abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler abriter; assombrir; barboter; cacher; camoufler; chiper; choper; dissimuler; déguiser; dérober; détenir; enlever; enténébrer; farder; faucher; marauder; mettre en sûreté; obscurcir; omettre; piller; piquer; prendre; rafler; receler; retenir; retirer; s'emparer; subtiliser; taire; voiler; voler; ôter
verheimelijken abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
verhelen cacher; celer; dissimuler; passer sous silence; se taire de quelque chose; taire
verstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; s'abriter; se cacher; se mettre à l'abri; taire; voiler
verzwijgen cacher; celer; dissimuler; passer sous silence; se taire de quelque chose; taire
wegstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler cacher; enlever; refouler

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0529 seconde
Page rendered in 1.0 seconds