Frans
Uitgebreide vertaling voor brusque (Frans) in het Nederlands
brusque:
-
brusque (abrupt; tout à coup; brusquement; soudain; soudainement; imprévu; du coup; inopiné; promptement; inattendu; prompt; subitement; balourd; subito; gauche; précipitamment; subit; sèche; choquant; d'un coup; tout d'un coup; d'un ton brusque)
plotseling; opeens; ineens; onverwacht; abrupt; plotsklaps; plots; onverhoeds; onverwachts; eensklaps-
plotseling bijvoeglijk naamwoord
-
opeens bijwoord
-
ineens bijwoord
-
onverwacht bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
plotsklaps bijwoord
-
plots bijvoeglijk naamwoord
-
onverhoeds bijvoeglijk naamwoord
-
onverwachts bijvoeglijk naamwoord
-
eensklaps bijwoord
-
-
brusque (abrupt; brusquement)
plotseling; abrupt; opeens; plots; bruusk; schielijk; eensklaps; plotsklaps-
plotseling bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
opeens bijwoord
-
plots bijvoeglijk naamwoord
-
bruusk bijvoeglijk naamwoord
-
schielijk bijvoeglijk naamwoord
-
eensklaps bijwoord
-
plotsklaps bijwoord
-
-
brusque (abrupt; brusquement; d'un ton brusque)
-
brusque (d'un ton bourru; grincheux; de mauvaise humeur; droit; fixe; juste; raide; tendu; serré; rigide; rude; maussade; impassible; grognon; irascible; irrité; grincheuse; grondeur; grognonne; d'un ton traînard; d'un ton râleur)
chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors-
chagrijnig bijvoeglijk naamwoord
-
nurks bijvoeglijk naamwoord
-
knorrig bijvoeglijk naamwoord
-
korzelig bijvoeglijk naamwoord
-
nors bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusque (imprévu; inattendu; soudain; brusquement; choquant; soudainement; tout à coup; gauche; promptement; précipitamment; rapidement; du coup; prompt; subitement; balourd; subito; cru; sec; rapide; subit; vite; sèche; rudement; inopiné; abrupt; d'un coup; à l'improviste; tout d'un coup; d'un ton brusque)
onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onverhoeds-
onverwacht bijvoeglijk naamwoord
-
onverwachts bijvoeglijk naamwoord
-
onvoorzien bijvoeglijk naamwoord
-
onverhoeds bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor brusque:
Synoniemen voor "brusque":
Wiktionary: brusque
brusque
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brusque | → plots; abrupt; bruusk | ↔ abrupt — without notice |
• brusque | → kortaf | ↔ abrupt — curt in manner |
• brusque | → bruusk | ↔ brusque — rudely abrupt, unfriendly |
• brusque | → gewelddadig; bruusk; onstuimig | ↔ impetuous — characterized by sudden and violent force |
• brusque | → onwers | ↔ unwirsch — Gemütszustand: äußerst ungehalten, überaus unwillig, unfreundlich, verdrossen, etwas verärgert, mürrisch, kratzig; ungezogen, übellaunig |
brusque vorm van brusquer:
brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, brusquent, brusquais, brusquait, brusquions, brusquiez, brusquaient, brusquai, brusquas, brusqua, brusquâmes, brusquâtes, brusquèrent, brusquerai, brusqueras, brusquera, brusquerons, brusquerez, brusqueront)
-
brusquer (attaquer; assaillir; imposer; agresser; forcer; contraindre; assiéger; faire violence; se précipiter; s'élancer; se ruer; prendre d'assaut; se ruer sur; donner l'assaut à)
-
brusquer (agacer; embêter; enquiquiner; brimer; assommer; intimider; importuner; rudoyer; maltraiter; incommoder; embarrasser; tyranniser)
-
brusquer (accélérer; précipiter; presser; hâter; activer)
-
brusquer (rudoyer; brimer; embêter; maltraiter)
-
brusquer (faire violence)
geweld gebruiken-
geweld gebruiken werkwoord
-
-
brusquer
bruuskeren; onheus bejegenen-
onheus bejegenen werkwoord (bejegen onheus, bejegent onheus, bejegende onheus, bejegenden onheus, onheus bejegend)
-
brusquer
-
brusquer (forcer; obliger; imposer; contraindre)
Conjugations for brusquer:
Présent
- brusque
- brusques
- brusque
- brusquons
- brusquez
- brusquent
imparfait
- brusquais
- brusquais
- brusquait
- brusquions
- brusquiez
- brusquaient
passé simple
- brusquai
- brusquas
- brusqua
- brusquâmes
- brusquâtes
- brusquèrent
futur simple
- brusquerai
- brusqueras
- brusquera
- brusquerons
- brusquerez
- brusqueront
subjonctif présent
- que je brusque
- que tu brusques
- qu'il brusque
- que nous brusquions
- que vous brusquiez
- qu'ils brusquent
conditionnel présent
- brusquerais
- brusquerais
- brusquerait
- brusquerions
- brusqueriez
- brusqueraient
passé composé
- ai brusqué
- as brusqué
- a brusqué
- avons brusqué
- avez brusqué
- ont brusqué
divers
- brusque!
- brusquez!
- brusquons!
- brusqué
- brusquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor brusquer:
Synoniemen voor "brusquer":
Wiktionary: brusquer
brusquer
verb
-
nors en ruw bejegenen
Computer vertaling door derden: