Frans

Uitgebreide vertaling voor briller (Frans) in het Nederlands

briller:

briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )

  1. briller (faire soleil; rayonner; illuminer; luire; donner de lumière)
    schijnen; licht geven
    • schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • licht geven werkwoord (geef licht, geeft licht, gaf licht, gaven licht, licht gegeven)
  2. briller (étinceler; resplendir)
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen werkwoord (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen werkwoord (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  3. briller (provoquer un éclat de lumière; foudroyer; fulgurer; )
    oplichten; flitsen; lichten
    • oplichten werkwoord (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • flitsen werkwoord (flits, flitst, flitste, flitsten, geflits)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
  4. briller
    schitteren; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  5. briller
    glitteren
    • glitteren werkwoord (glitter, glittert, glitterde, glitterden, geglitterd)
  6. briller (exceller; rayonner; étinceler; )
    schitteren; fonkelen; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  7. briller (scintiller; étinceler)
    fonkelen; glimmen; glinsteren
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glimmen werkwoord (glim, glimt, glimde, glimden, geglimd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  8. briller (luire; reluire)
    blinken
    • blinken werkwoord (blink, blinkt, blinkte, blinkten, geblinkt)
  9. briller (exceller)
    onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • overtreffen werkwoord (overtref, overtreft, overtrof, overtroffen, overtroffen)
    • excelleren werkwoord
    • uitblinken werkwoord (blink uit, blinkt uit, blonk uit, blonken uit, uitgeblonken)
    • uitblinken boven werkwoord (blink uit boven, blinkt uit boven, blonk uit boven, blonken uit boven, uitgeblonken boven)
    • uitsteken werkwoord (steek uit, steekt uit, stak uit, staken uit, uitgestoken)
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • uitmunten werkwoord (munt uit, muntte uit, muntten uit, uitgemunt)
  10. briller (émettre qc; rayonner; resplendir; )
    iets uitstralen; stralen
  11. briller (luire; rayonner; resplendir; étinceler)
    stralen; licht schijnen
  12. briller (rayonner; être plein de vie; luire; )
    stralen; licht uitzenden; blaken
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • licht uitzenden werkwoord
    • blaken werkwoord (blaak, blaakt, blaakte, blaakten, geblaakt)

Conjugations for briller:

Présent
  1. brille
  2. brilles
  3. brille
  4. brillons
  5. brillez
  6. brillent
imparfait
  1. brillais
  2. brillais
  3. brillait
  4. brillions
  5. brilliez
  6. brillaient
passé simple
  1. brillai
  2. brillas
  3. brilla
  4. brillâmes
  5. brillâtes
  6. brillèrent
futur simple
  1. brillerai
  2. brilleras
  3. brillera
  4. brillerons
  5. brillerez
  6. brilleront
subjonctif présent
  1. que je brille
  2. que tu brilles
  3. qu'il brille
  4. que nous brillions
  5. que vous brilliez
  6. qu'ils brillent
conditionnel présent
  1. brillerais
  2. brillerais
  3. brillerait
  4. brillerions
  5. brilleriez
  6. brilleraient
passé composé
  1. ai brillé
  2. as brillé
  3. a brillé
  4. avons brillé
  5. avez brillé
  6. ont brillé
divers
  1. brille!
  2. brillez!
  3. brillons!
  4. brillé
  5. brillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor briller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blinken brillance; éclat
flikkeren étincellement
fonkelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
glanzen brillance; éclat
glimmen brillance; éclat
lichten lumières
oplichten éclaircissement
overtreffen fait de l'emporter sur
schijnen apparaître; faire sembler; fait de luire; luisance
schitteren lueur; lustre; scintillement; éclat; étincellement
sprankelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
stralen rayonnement; traits de lumière
uitsteken protubérer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaken briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie avoir une forte présence; montrer une puissante personnalité
blinken briller; luire; reluire
excelleren briller; exceller
flikkeren briller; resplendir; étinceler basculer; culbuter; dégringoler; flamber; jeter des flambes; osciller; tomber; trembloter; vaciller
flitsen briller; donner des éclairs; décharger; faire des éclairs; foudroyer; fulgurer; jaillir; provoquer un éclat de lumière
fonkelen briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler
glanzen briller; resplendir; étinceler
glimmen briller; scintiller; étinceler
glinsteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler
glitteren briller
iets uitstralen briller; luire; rayonner; respirer qc; resplendir; émettre qc; étinceler
licht geven briller; donner de lumière; faire soleil; illuminer; luire; rayonner
licht schijnen briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler
licht uitzenden briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie
lichten briller; donner des éclairs; décharger; faire des éclairs; foudroyer; fulgurer; jaillir; provoquer un éclat de lumière aliéner; chasser; commencer à faire jour; donner des éclairs; décharger; expulser; faire la levée; foudroyer; hisser; lever; lever les lettres; monter; renvoyer; repousser; se débarrasser de; se lever; soulever; tirer vers le haut; écarter; élever; éloigner
onderscheiden briller; exceller adouber; apercevoir; armer chevalier; constater; descerner; discerner; distinguer; décorer; déterminer; embrasser du regard; enregistrer; faire observer; faire remarquer; honorer de; observer; percevoir; recevoir chevalier; regarder; remarquer; se distinguer; voir
oplichten briller; donner des éclairs; décharger; faire des éclairs; foudroyer; fulgurer; jaillir; provoquer un éclat de lumière avoir; changer de couleur; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; pâlir; s'affadir; s'éteindre; se décolorer; tromper; écorcher; étriller; être dupé; être trompé
overtreffen briller; exceller dépasser; dévancer; l'emporter sur; surenchérir; surpasser
schijnen briller; donner de lumière; faire soleil; illuminer; luire; rayonner; resplendir; étinceler apparaître; avoir l'air; avoir l'air de; donner l'impression de; paraître; sembler
schitteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler
sprankelen briller; resplendir; étinceler bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
stralen briller; luire; rayonner; respirer qc; resplendir; émettre qc; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie
twinkelen briller; resplendir; étinceler
uitblinken briller; exceller
uitblinken boven briller; exceller
uitmunten briller; exceller
uitsteken briller; exceller contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden composite; disparate; divers; hétérogène; varié
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitsteken frappant

Synoniemen voor "briller":


Wiktionary: briller

briller
verb
  1. (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.
briller
verb
  1. in opvallende mate licht weerkaatsen of uitzenden
  2. in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen
  3. straling uitzenden
  4. licht weerkaatsen
  5. een heel blije uitdrukking op het gezicht hebben

Cross Translation:
FromToVia
briller schitteren glitter — to sparkle with light
briller glanzen; glitteren; glimmen sheen — shine; glisten
briller schijnen; stralen shine — to emit light
briller schijnen scheinen — Licht aussenden

Verwante vertalingen van briller