Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal boutures

Vertaal boutures van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

boutures:
- stekken; scheuten; spruiten; schoten
bouturer:
- stekken
Wiktionary:
- bouturer → stekken

Frans

Uitgebreide vertaling voor boutures (Frans) in het Nederlands

boutures:

boutures [la ~] zelfstandig naamwoord

la boutures (crossettes; plançons)
de stekken; de scheuten; de spruiten; de schoten
- stekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- scheuten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- spruiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- schoten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor boutures:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
scheuten	boutures; crossettes; plançons	branchage; douleurs fulgurantes; fauteuils; osier; sièges; élancements
schoten	boutures; crossettes; plançons
spruiten	boutures; crossettes; plançons	descendance; origine
stekken	boutures; crossettes; plançons
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
spruiten		descendre de; donner des rejets; dériver; germer; provenir; provenir de; rejeter; résulter; venir de; être issu; être issu de; être originaire de
stekken		bouturer

boutures vorm van bouturer:

bouturer werkwoord (bouture, boutures, bouturons, bouturez, bouturent, bouturais, bouturait, bouturions, bouturiez, bouturaient, bouturai, bouturas, boutura, bouturâmes, bouturâtes, bouturèrent, bouturerai, boutureras, bouturera, bouturerons, bouturerez, boutureront)

bouturer
stekken
- stekken werkwoord (stek, stekt, stekte, stekten, gestekt)

Conjugations for bouturer:

Présent

bouture
boutures
bouture
bouturons
bouturez
bouturent

imparfait

bouturais
bouturais
bouturait
bouturions
bouturiez
bouturaient

passé simple

bouturai
bouturas
boutura
bouturâmes
bouturâtes
bouturèrent

futur simple

bouturerai
boutureras
bouturera
bouturerons
bouturerez
boutureront

subjonctif présent

que je bouture
que tu boutures
qu'il bouture
que nous bouturions
que vous bouturiez
qu'ils bouturent

conditionnel présent

bouturerais
bouturerais
bouturerait
bouturerions
boutureriez
boutureraient

passé composé

ai bouturé
as bouturé
a bouturé
avons bouturé
avez bouturé
ont bouturé

divers

bouture!
bouturez!
bouturons!
bouturé
bouturant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bouturer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stekken		boutures; crossettes; plançons
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stekken	bouturer

Synoniemen voor "bouturer":

greffer; enter; drageonner; écussonner; marcotter

Wiktionary: bouturer

Cross Translation:

From	To	Via
• bouturer	→ stekken	↔ stick — to propagate plants by cuttings