Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal bûcheur

Vertaal bûcheur van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

bûcheur:
- onvermoeibaar; bedreven; noest
- uitslover
Wiktionary:
- bûcheur → blokker

Frans

Uitgebreide vertaling voor bûcheur (Frans) in het Nederlands

bûcheur:

bûcheur bijvoeglijk naamwoord

bûcheur (assidu; infatigable; avec zèle; laborieux; zélé; avec application)
onvermoeibaar; bedreven; noest
- onvermoeibaar bijvoeglijk naamwoord
- bedreven bijvoeglijk naamwoord
- noest bijvoeglijk naamwoord

bûcheur [le ~] zelfstandig naamwoord

le bûcheur (fayot; flagorneur; prétentieux; paillasson; parasite; lèche-bottes; reptile; lécheur; pique-assiette; écornifleur; lécheuse; flagorneuse)
de uitslover
- uitslover [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bûcheur:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
uitslover	bûcheur; fayot; flagorneur; flagorneuse; lèche-bottes; lécheur; lécheuse; paillasson; parasite; pique-assiette; prétentieux; reptile; écornifleur
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bedreven	assidu; avec application; avec zèle; bûcheur; infatigable; laborieux; zélé	adroit; adroitement; apte; capable; compétent; entraîné; exercé; habile; habilement
noest	assidu; avec application; avec zèle; bûcheur; infatigable; laborieux; zélé	actif; laborieux; travailleur
onvermoeibaar	assidu; avec application; avec zèle; bûcheur; infatigable; laborieux; zélé	constamment; continuel; continuellement; imperturbable; non fatigué; permanent; sans cesse; sans se lasser

Synoniemen voor "bûcheur":

bosseur; gratteur; travailleur

Wiktionary: bûcheur

Cross Translation:

From	To	Via
• bûcheur	→ blokker	↔ swot — one who swots