Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
augmenter:
- groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan; verhogen; hoger maken; opvoeren; vergroten; zich vermeerderen; uitbreiden; talrijker maken; ophogen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; omhoogstijgen; opschroeven; veel doen stijgen; opdrijven; wegjagen; voortdrijven; voortjagen; aanzwiepen; opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien
-
Wiktionary:
- augmenter → meer gaan betalen, opslag geven, groeien, aangroeien, stijgen, toenemen, vergroten, vermeerderen, uitbouwen, uitbreiden, gedijen, wassen, aanwassen, verhogen
- augmenter → verhogen, vergroten, aanvullen, uitbreiden, toenemen
Frans
Uitgebreide vertaling voor augmenter (Frans) in het Nederlands
augmenter:
augmenter werkwoord (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, augmentent, augmentais, augmentait, augmentions, augmentiez, augmentaient, augmentai, augmentas, augmenta, augmentâmes, augmentâtes, augmentèrent, augmenterai, augmenteras, augmentera, augmenterons, augmenterez, augmenteront)
-
augmenter (s'amplifier; accroître; croître; grandir; agrandir; grossir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'élargir)
groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan-
de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
augmenter (rehausser; élever; relever; surélever; majorer)
-
augmenter (intensifier)
-
augmenter (accroître; multiplier; accumuler)
-
augmenter (amplifier; étendre; agrandir; élargir; grossir)
-
augmenter (rehausser; relever; hausser)
-
augmenter (s'élever; lever; prendre de la hauteur; grandir; croître; grossir; s'agrandir; s'amplifier)
-
augmenter (faire monter beaucoup; pousser; gonfler; hausser; majorer)
-
augmenter (pousser en avant; encourager; dépêcher; stimuler; pousser; inciter; propulser; aiguillonner; faire monter)
-
augmenter (tourner vers le haut; embobiner; enrouler)
opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien-
omhoogdraaien werkwoord (draai omhoog, draait omhoog, draaide omhoog, draaiden omhoog, omhooggedraaid)
Conjugations for augmenter:
Présent
- augmente
- augmentes
- augmente
- augmentons
- augmentez
- augmentent
imparfait
- augmentais
- augmentais
- augmentait
- augmentions
- augmentiez
- augmentaient
passé simple
- augmentai
- augmentas
- augmenta
- augmentâmes
- augmentâtes
- augmentèrent
futur simple
- augmenterai
- augmenteras
- augmentera
- augmenterons
- augmenterez
- augmenteront
subjonctif présent
- que j'augmente
- que tu augmentes
- qu'il augmente
- que nous augmentions
- que vous augmentiez
- qu'ils augmentent
conditionnel présent
- augmenterais
- augmenterais
- augmenterait
- augmenterions
- augmenteriez
- augmenteraient
passé composé
- ai augmenté
- as augmenté
- a augmenté
- avons augmenté
- avez augmenté
- ont augmenté
divers
- augmente!
- augmentez!
- augmentons!
- augmenté
- augmentant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor augmenter:
Synoniemen voor "augmenter":
Wiktionary: augmenter
augmenter
Cross Translation:
verb
augmenter
-
rendre une quantité plus grande.
- augmenter → meer gaan betalen; opslag geven; groeien; aangroeien; stijgen; toenemen; vergroten; vermeerderen; uitbouwen; uitbreiden; gedijen; wassen; aanwassen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• augmenter | → verhogen; vergroten; aanvullen | ↔ augment — to increase, make larger or supplement |
• augmenter | → vergroten; uitbreiden | ↔ enhance — augment or make something greater |
• augmenter | → toenemen | ↔ increase — become larger |