Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal atteint

Vertaal atteint van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. atteint:
  2. atteindre:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor atteint (Frans) in het Nederlands

atteint:

atteint bijvoeglijk naamwoord

  1. atteint (touché; blessé)
    getroffen; aangeschoten
  2. atteint (blessé; touché)
    gewond; gekwetst
  3. atteint (touché au vif; blessé; piqué; offensé; profondément blessé)
    geraakt; getoucheerd

Vertaal Matrix voor atteint:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeschoten atteint; blessé; touché enivré; gris; ivre; pompette; pris de vin; soûl; un peu ivre; éméché
gekwetst atteint; blessé; touché acariâtre; avec dépit; avec hargne; blessé; courroucé; d'un air mécontent; d'une humeur massacrante; en colère; enragé; grincheuse; grincheusement; grincheux; hargneuse; hargneusement; hargneux; indigné; offensé; outré; profondément blessé
geraakt atteint; blessé; offensé; piqué; profondément blessé; touché au vif affecté; mis sens dessus dessous; touché; émotif; émotionnable; émotionnel; ému
getroffen atteint; blessé; touché affecté; ahuri; bouche bée; bouleversé; consterné; déconcerté; décontenancé; effaré; estomaqué; frappé; interdit; mis sens dessus dessous; pantois; perplexe; stupéfait; touché; troublé; ébahi; éberlué; émotif; émotionnable; émotionnel; ému; épaté; époustouflé
gewond atteint; blessé; touché abîmé; avarié; blessé; délabré; détérioré; en lambeaux; en pièces; endommagé; mangé des mites; variolé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getoucheerd atteint; blessé; offensé; piqué; profondément blessé; touché au vif

Synoniemen voor "atteint":


atteindre:

atteindre werkwoord (atteins, atteint, atteignons, atteignez, )

  1. atteindre (pénétrer; s'infiltrer)
    bereiken; penetreren in; doordringen
    • bereiken werkwoord (bereik, bereikt, bereikte, bereikten, bereikt)
    • penetreren in werkwoord
    • doordringen werkwoord (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
  2. atteindre (obtenir; gagner; réaliser; parvenir à)
    verkrijgen; behalen; winnen
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • behalen werkwoord (behaal, behaalt, behaalde, behaalden, behaald)
    • winnen werkwoord (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
  3. atteindre (arriver; venir)
    aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    arriveren
    • arriveren werkwoord (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
  4. atteindre (toucher; battre)
    treffen; beroeren; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  5. atteindre (arriver à; aller jusqu'à)
    reiken; komen tot
    • reiken werkwoord (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
    • komen tot werkwoord
  6. atteindre (arriver à; atterrir; se retrouver; )
    treffen; terechtkomen; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • terechtkomen werkwoord (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  7. atteindre (concerner; regarder; toucher; se rapporter à; intéresser)
    betreffen; aangaan; slaan op
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • slaan op werkwoord (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, geslagen op)
  8. atteindre (résulter; aboutir à; culminer)
    resulteren; uitvloeien in; uitkomen bij
    • resulteren werkwoord (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)
    • uitvloeien in werkwoord (vloei uit in, vloeit uit in, vloeide uit in, vloeiden uit in, uitgevloeid in)
    • uitkomen bij werkwoord
  9. atteindre (émouvoir; toucher; concerner; remuer)
    treffen; ontroeren
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren werkwoord (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  10. atteindre (s'écouler; expirer; se passer; )
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken werkwoord (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen werkwoord (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen werkwoord (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

Conjugations for atteindre:

Présent
  1. atteins
  2. atteins
  3. atteint
  4. atteignons
  5. atteignez
  6. atteignent
imparfait
  1. atteignais
  2. atteignais
  3. atteignait
  4. atteignions
  5. atteigniez
  6. atteignaient
passé simple
  1. atteignis
  2. atteignis
  3. atteignit
  4. atteignîmes
  5. atteignîtes
  6. atteignirent
futur simple
  1. atteindrai
  2. atteindras
  3. atteindra
  4. atteindrons
  5. atteindrez
  6. atteindront
subjonctif présent
  1. que j'atteigne
  2. que tu atteignes
  3. qu'il atteigne
  4. que nous atteignions
  5. que vous atteigniez
  6. qu'ils atteignent
conditionnel présent
  1. atteindrais
  2. atteindrais
  3. atteindrait
  4. atteindrions
  5. atteindriez
  6. atteindraient
passé composé
  1. ai atteint
  2. as atteint
  3. a atteint
  4. avons atteint
  5. avez atteint
  6. ont atteint
divers
  1. atteins!
  2. atteignez!
  3. atteignons!
  5. atteint
  6. atteignant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor atteindre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan concerner; fait d'affecter; fait de toucher à
aankomen arrivée
arriveren arrivée
behalen obtention
betreffen concerner; fait d'affecter; fait de toucher à
raken fait d'affecter; fait de toucher à
terechtkomen arrivée à bon port; arrivée à destination; arrivée à l'endroit voulu; atterrissage; descente
treffen fait d'affecter; fait de toucher à; rencontre
vergaan dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
verlopen débauché
verstrijken expiration; écoulement
vervallen expiration; écoulement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan atteindre; concerner; intéresser; regarder; se rapporter à; toucher commencer; compatir; concerner; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; lier; mettre en marche; nouer; prendre; regarder; s'agir de; s'intéresser; toucher
aankomen arriver; atteindre; venir achever; aller voir; arriver; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; franchir la ligne d'arrivée; fréquenter; gagner en poids; passer; passer voir; prendre des kilos; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'alourdir; s'informer
aflopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller droit à; aller en pente; conduire ses pas vers; descendre en pente douce; finir; prendre fin; s'achever; s'épuiser; se diriger vers; se rendre à; se terminer; terminer; tirer à sa fin; venir à bout de; venir à expiration
arriveren arriver; atteindre; venir
behalen atteindre; gagner; obtenir; parvenir à; réaliser
bereiken atteindre; pénétrer; s'infiltrer
beroeren atteindre; battre; toucher actionner; agiter; bouger; mettre en mouvement; mélanger; remuer; se déplacer
betreffen atteindre; concerner; intéresser; regarder; se rapporter à; toucher concerner; regarder; s'agir de; toucher
doordringen atteindre; pénétrer; s'infiltrer envahir; faire une invasion; percer; perforer; pénétrer; transpercer
komen tot aller jusqu'à; arriver à; atteindre
ontroeren atteindre; concerner; remuer; toucher; émouvoir attendrir; toucher; émotionner; émouvoir
penetreren in atteindre; pénétrer; s'infiltrer
raken aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; battre; concerner; remuer; se retrouver; tomber dans; toucher; émouvoir concerner; faire une saut à; influencer; regarder; s'agir de; se rapporter à; toucher
reiken aller jusqu'à; arriver à; atteindre donner; passer; remettre; tendre; étendre
resulteren aboutir à; atteindre; culminer; résulter aboutir à; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; se déverser dans
slaan op atteindre; concerner; intéresser; regarder; se rapporter à; toucher
terechtkomen aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; se retrouver; tomber dans aboutir à; arriver; arriver dans; aterrir dans; descendre; se poser; se poser à terre; se retrouver; tomber; tomber dans; échouer
treffen aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; battre; concerner; remuer; se retrouver; tomber dans; toucher; émouvoir concerner; croiser; découvrir; faire une saut à; influencer; joindre; rencontrer; réunir; se rapporter à; se rencontrer; se réunir; se voir; tomber sur; toucher; trouver
uitkomen bij aboutir à; atteindre; culminer; résulter
uitvloeien in aboutir à; atteindre; culminer; résulter déverser ses eaux dans; se jeter dans
vergaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller à la ruine; corrompre; courir à sa perte; courir à sa ruine; décomposer; dégénérer; délabrer; dépérir; gâcher; gâter; pervertir; pourrir; périr; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture
verkrijgen atteindre; gagner; obtenir; parvenir à; réaliser acheter; acquérir; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; percevoir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; réaliser; s'acheter; s'approprier; s'emparer de; saisir; se procurer; se rendre maître de; se saisir de; toucher; usurper
verlopen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
verstrijken aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans
vervallen aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans aller en pente; amoindrir; baisser; couler; descendre en pente douce; diminuer; décliner; décroître; délabrer; dépérir; réduire; s'enfoncer; s'enliser; se délabrer; sombrer; tomber en ruïne
voorbijgaan aborder; aboutir; aboutir à; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; descendre; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans doubler; dépasser; passer; passer devant; rattraper; rejoindre
winnen atteindre; gagner; obtenir; parvenir à; réaliser gagner; remporter une victoire; triompher; triompher de; vaincre; être victorieux
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen expiré; passé; usé; écoulé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompu; dégénéré; dépravé; immoral; mal; moisi; passé; perdu; perverti; pourri; putride; ranci
verlopen avili; dans le ruisseau; débauché; expiré; humble; laid; minable; misérable; miteux; moche; passé; pauvre; périmé; vilain; écoulé

Synoniemen voor "atteindre":


Wiktionary: atteindre

atteindre
Cross Translation:
FromToVia
• atteindre → bereiken; realiseren ↔ attain — to accomplish; to achieve
• atteindre → aankomen ↔ get — arrive at
• atteindre → bereiken ↔ reach — to arrive at
• atteindre → bereiken ↔ erreichen — zu einem Ziel gelangen; seine Wünsche durchsetzen
• atteindre → bereiken ↔ erreichen — zu jemandem oder zu etwas hingelangen
• atteindre → ambiëren; dingen; najagen; nastreven; streven ↔ erstreben — (transitiv), gehoben: nach etwas streben, etwas zu erreichen suchen

Verwante vertalingen van atteint







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0962 seconde
Page rendered in 1.0 seconds