Assurer in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

assurer:
- garanderen; verzekeren; waarborgen; instaan voor; vast beloven; zekeren
Wiktionary:
- assurer → beveiligen, in veiligheid brengen, veilig stellen, vrijwaren, behoeden, beschermen, beloven, toezeggen, uitloven, verzeggen, nakomen, naleven, uitvoeren, verrichten, vervullen, voltrekken, borg staan voor, garanderen, sponsoren, waarborgen, betuigen, verzekeren, assureren
- assurer → verzekeren, zorgen, opletten

Frans

Uitgebreide vertaling voor assurer (Frans) in het Nederlands

assurer:

assurer werkwoord (assure, assures, assurons, assurez, assurent, assurais, assurait, assurions, assuriez, assuraient, assurai, assuras, assura, assurâmes, assurâtes, assurèrent, assurerai, assureras, assurera, assurerons, assurerez, assureront)

assurer (garantir; rassurer; certifier; être garant de; se porter garant; ratifier; répondre pour; se porter caution pour)
garanderen; verzekeren; waarborgen; instaan voor; vast beloven
- garanderen werkwoord (garandeer, garandeert, garandeerde, garandeerden, gegarandeerd)
- verzekeren werkwoord (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
- waarborgen werkwoord (waarborg, waarborgt, waarborgde, waarborgden, gewaarborgd)
- instaan voor werkwoord (sta in voor, staat in voor, stond in voor, stonden in voor, ingestaan voor)
- vast beloven werkwoord (beloof vast, belooft vast, beloofde vast, beloofden vast, vast beloofd)
assurer
zekeren
- zekeren werkwoord (zeker, zekert, zekerde, zekerden, gezekerd)

Conjugations for assurer:

Présent

assure
assures
assure
assurons
assurez
assurent

imparfait

assurais
assurais
assurait
assurions
assuriez
assuraient

passé simple

assurai
assuras
assura
assurâmes
assurâtes
assurèrent

futur simple

assurerai
assureras
assurera
assurerons
assurerez
assureront

subjonctif présent

que j'assure
que tu assures
qu'il assure
que nous assurions
que vous assuriez
qu'ils assurent

conditionnel présent

assurerais
assurerais
assurerait
assurerions
assureriez
assureraient

passé composé

ai assuré
as assuré
a assuré
avons assuré
avez assuré
ont assuré

divers

assure!
assurez!
assurons!
assuré
assurant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor assurer:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
garanderen	assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de
instaan voor	assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de	certifier; garantir; se porter garant de; être garant que
vast beloven	assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de
verzekeren	assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de	attacher; ficeler; fixer; lier; mettre; mettre à l'attache
waarborgen	assurer; certifier; garantir; rassurer; ratifier; répondre pour; se porter caution pour; se porter garant; être garant de
zekeren	assurer

Synoniemen voor "assurer":

affirmer; attester; témoigner; certifier; avancer; soutenir; garantir; alléguer; arguer; prétendre; asseoir; poser; installer; placer; mettre; fixer; affermir; appuyer; fonder; équilibrer; assumer; supporter; endosser; couvrir; payer; boulonner; assujettir; attacher; lier; maintenir; river; visser; boutonner; bourgeonner; confirmer; réaffirmer; répéter; corroborer; homologuer; légaliser; valider; enhardir; encourager; inciter; aiguillonner; cautionner; avaliser; parer; prémunir; précautionner; préserver; protéger; armer; munir; avertir; vacciner; promettre; engager; jurer; obliger; dire; vouer; espérer; compter; présager; prédire; répondre; répliquer; concorder; opposer; comparaître; indiquer; manifester; démontrer; prouver; révéler

Wiktionary: assurer

assurer

verb

rendre stable.
- assurer → beveiligen; in veiligheid brengen; veilig stellen; vrijwaren; behoeden; beschermen; beloven; toezeggen; uitloven; verzeggen; nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken; borg staan voor; garanderen; sponsoren; waarborgen; betuigen; verzekeren; assureren

assurer

verb

(overgankelijk) verzekeren
- assureren → assurer

Cross Translation:

From	To	Via
• assurer	→ verzekeren	↔ assure — to give someone confidence in the trustworthiness of something
• assurer	→ verzekeren	↔ ensure — make sure or certain
• assurer	→ zorgen; opletten	↔ make sure — to verify; to recheck; to use extra care or caution

Verwante vertalingen van assurer

Remove Ads

Vertaal assurer van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor assurer (Frans) in het Nederlands

assurer:

assurer werkwoord (assure, assures, assurons, assurez, assurent, assurais, assurait, assurions, assuriez, assuraient, assurai, assuras, assura, assurâmes, assurâtes, assurèrent, assurerai, assureras, assurera, assurerons, assurerez, assureront)

assurer (garantir; rassurer; certifier; être garant de; se porter garant; ratifier; répondre pour; se porter caution pour)

assurer

Conjugations for assurer:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor assurer:

Synoniemen voor "assurer":

Wiktionary: assurer

Verwante vertalingen van assurer