Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal approuver

Vertaal approuver van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. approuver:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor approuver (Frans) in het Nederlands

approuver:

approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )

  1. approuver (autoriser; permettre; ratifier; )
    toestaan; autoriseren; goedkeuren; permitteren; fiatteren; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  2. approuver (ratifier; homologuer)
    billijken; goedkeuren
    • billijken werkwoord (billijk, billijkt, billijkte, billijkten, gebillijkt)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
  3. approuver (être d'accord avec; consentir; donner raison; souscrire à)
    steunen; bijvallen; gelijk geven
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • bijvallen werkwoord (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • gelijk geven werkwoord (geef gelijk, geeft gelijk, gaf gelijk, gaven gelijk, gelijk gegeven)
  4. approuver (permettre; laisser; consentir à; )
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  5. approuver (confirmer; souscire à; adhérer à; consentir)
    bevestigen; onderschrijven; beamen; staven
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • onderschrijven werkwoord (onderschrijf, onderschrijft, onderschreef, onderschreven, onderschreven)
    • beamen werkwoord (beaam, beaamt, beaamde, beaamden, beaamd)
    • staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  6. approuver (consentir; soutenir; appuyer)
    instemmen; rugsteunen; bijvallen; steunen
    • instemmen werkwoord (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • rugsteunen werkwoord
    • bijvallen werkwoord (val bij, valt bij, viel bij, vielen bij, bijgevallen)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
  7. approuver (consentir; donner le feu vert à; autoriser; déclarer bon; permettre)
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  8. approuver (consentir; permettre; acquiescer; ratifier)
    toestemmen in
    • toestemmen in werkwoord (stem toe in, stemt toe in, stemde toe in, stemden toe in, toegestemd in)

Conjugations for approuver:

Présent
  1. approuve
  2. approuves
  3. approuve
  4. approuvons
  5. approuvez
  6. approuvent
imparfait
  1. approuvais
  2. approuvais
  3. approuvait
  4. approuvions
  5. approuviez
  6. approuvaient
passé simple
  1. approuvai
  2. approuvas
  3. approuva
  4. approuvâmes
  5. approuvâtes
  6. approuvèrent
futur simple
  1. approuverai
  2. approuveras
  3. approuvera
  4. approuverons
  5. approuverez
  6. approuveront
subjonctif présent
  1. que j'approuve
  2. que tu approuves
  3. qu'il approuve
  4. que nous approuvions
  5. que vous approuviez
  6. qu'ils approuvent
conditionnel présent
  1. approuverais
  2. approuverais
  3. approuverait
  4. approuverions
  5. approuveriez
  6. approuveraient
passé composé
  1. ai approuvé
  2. as approuvé
  3. a approuvé
  4. avons approuvé
  5. avez approuvé
  6. ont approuvé
divers
  1. approuve!
  2. approuvez!
  3. approuvons!
  5. approuvé
  6. approuvant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor approuver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedvinden accord; admission; autorisation; concession; permission
instemmen approbation
staven barrages; barreaux; barres; barrières; grilles
steunen cales; chevrettes; gémissement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autoriseren approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime accorder; adjuger; admettre; agréer; attribuer; autoriser; consentir; consentir à; octroyer; permettre; reconnaître; tolérer
beamen adhérer à; approuver; confirmer; consentir; souscire à
bevestigen adhérer à; approuver; confirmer; consentir; souscire à agrafer; assujettir; attacher; attacher à qc; boutonner; caler; coller; confirmer; entériner; ficeler; fixer; installer; lier; marquer; mettre; mettre à l'attache; nouer; parapher; poser; ratifier; rattacher; renforcer; sceller; timbrer; valider
bijvallen approuver; appuyer; consentir; donner raison; souscrire à; soutenir; être d'accord avec
billijken approuver; homologuer; ratifier
dulden admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer admettre; autoriser; consentir; continuer; endurer; maintenir; permettre; persister; persévérer; souffrir; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer
duren admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
fiatteren approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; permettre; ratifier; rendre légitime
gelijk geven approuver; consentir; donner raison; souscrire à; être d'accord avec
goedkeuren admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; homologuer; laisser; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider
goedvinden admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; laisser; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer
gunnen admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accorder; accéder; assigner; attribuer; concéder; consentir; consentir à; distribuer; donner; fournir; livrer; permettre; procurer; prêter; satisfaire à
instemmen approuver; appuyer; consentir; soutenir accorder; acquiescer; consentir; donner son accord; donner son consentement; se mettre d'accord; être d'accord avec
inwilligen admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accepter; accorder; accéder; acquiescer à; agréer; consentir à; donner suite à; permettre; satisfaire à
laten admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accepter; accorder; acquiescer; admettre; autoriser; concéder; permettre; tolérer
onderschrijven adhérer à; approuver; confirmer; consentir; souscire à
permitteren admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; habiliter; laisser; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer accepter; accorder; acquiescer; admettre; autoriser; concéder; consentir; permettre; tolérer
rugsteunen approuver; appuyer; consentir; soutenir appuyer; fortifier; porter; porter avec effort; soutenir; épauler; étançonner; étayer
staven adhérer à; approuver; confirmer; consentir; souscire à attester; confirmer; démontrer; faire ses preuves; faire voir; justifier; manifester; mettre en evidence; montrer; prouver; vérifier; établir l'existence de
steunen approuver; appuyer; consentir; donner raison; souscrire à; soutenir; être d'accord avec appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; geindre; gémir; porter; porter avec effort; pousser des gémissements; se lamenter; soutenir; épauler; étançonner; étayer
toelaten admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accepter; accorder; acquiescer; admettre; autoriser; concéder; laisser entrer; permettre; tolérer
toestaan admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; habiliter; laisser; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer accepter; accorder; accéder; acquiescer à; agréer; autoriser; concéder; consentir; consentir à; donner suite à; permettre; satisfaire à
toestemmen admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accorder; autoriser; concéder; consentir; permettre
toestemmen in acquiescer; approuver; consentir; permettre; ratifier
toestemming verlenen approuver; autoriser; consentir; donner le feu vert à; déclarer bon; permettre
vergunnen admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer accepter; accorder; accéder; acquiescer à; adjuger; admettre; agréer; attribuer; autoriser; consentir; consentir à; donner suite à; octroyer; permettre; reconnaître; satisfaire à; tolérer
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren autoriser

Synoniemen voor "approuver":


Wiktionary: approuver

approuver
verb
  1. tenir pour acceptable.
approuver
verb
  1. bevestigen dat men het eens is met iets
  2. toestemming verlenen
Cross Translation:
FromToVia
• approuver → applaudisseren ↔ applaud — to praise, or express approval by words
• approuver → instemmen met ↔ approve — To make or show to be worthy of approbation or acceptance
• approuver → toestemmen; instemmen ↔ consent — to express willingness
• approuver → bevestigen; goedkeuren; aanbevelen; ondersteunen ↔ endorse — support
• approuver → toestemming geven; goedkeuren ↔ billigen — (transitiv) etwas genehmigen
• approuver → billijken; goedkeuren; toestemming geven ↔ billigen — (transitiv) etwas befürworten, begrüßen, gutheißen

Verwante vertalingen van approuver







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0567 seconde
Page rendered in 1.0 seconds