Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal angoisse

Vertaal angoisse van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. angoisse:
  2. angoisser:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor angoisse (Frans) in het Nederlands

angoisse:

angoisse [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'angoisse (inquiétude; peur; anxiété; )
    de angst; de vrees; de bangheid
    • angst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vrees [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bangheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. l'angoisse (panique; peur; terreur; )
    de paniek
    • paniek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. l'angoisse (effroi; peur; frayeur)
    de ontsteltenis
  4. l'angoisse (anxiété; peur; crainte)
    de bevreesdheid

Vertaal Matrix voor angoisse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angst angoisse; anxiété; appréhension; crainte; effroi; frayeur; inquiétude; peur
bangheid angoisse; anxiété; appréhension; crainte; effroi; frayeur; inquiétude; peur
bevreesdheid angoisse; anxiété; crainte; peur
ontsteltenis angoisse; effroi; frayeur; peur
paniek affolement; angoisse; crainte; effroi; frayeur; panique; peur; terreur
vrees angoisse; anxiété; appréhension; crainte; effroi; frayeur; inquiétude; peur

Synoniemen voor "angoisse":


Wiktionary: angoisse

angoisse
noun
  1. médecine|fr anxiété extrême, accompagner d’un serrement douloureux à l’épigastre, d’oppression et de palpitation. On l’observer dans plusieurs maladies, surtout dans les affections nerveux.
Cross Translation:
FromToVia
• angoisse → vrees; angst ↔ Angst — Gefühl der (existentiellen) Furcht oder Sorge, etwa bei einer Bedrohung

angoisser:

angoisser werkwoord (angoisse, angoisses, angoissons, angoissez, )

  1. angoisser (alarmer; effrayer)
    ongerust maken
    • ongerust maken werkwoord (maak ongerust, maakt ongerust, maakte ongerust, maakten ongerust, ongerust gemaakt)
  2. angoisser (faire peur à; consterner; épouvanter; )
    verschrikken; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; angst aanjagen
    • verschrikken werkwoord (verschrik, verschrikt, verschrok, verschrokken, verschrokken)
    • bangmaken werkwoord (maak bang, maakt bang, maakte bang, maakten bang, bang gemaakt)
    • beangstigen werkwoord (beangstig, beangstigt, beangstigde, beangstigden, beangstigd)
    • doen schrikken werkwoord
    • angst aanjagen werkwoord (jaag angst aan, jaagt angst aan, joeg angst aan, joegen angst aan, angst aangejaagd)
  3. angoisser (alarmer; avertir; alerter; )
    alarmeren
    • alarmeren werkwoord (alarmeer, alarmeert, alarmeerde, alarmeerden, gealarmeerd)
  4. angoisser (inquiéter; effrayer)
    beangstigen; benauwen
    • beangstigen werkwoord (beangstig, beangstigt, beangstigde, beangstigden, beangstigd)
    • benauwen werkwoord (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)
  5. angoisser (intimider; terroriser; épouvanter; faire peur; tyranniser)
    intimideren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
    • intimideren werkwoord (intimideer, intimideert, intimideerde, intimideerden, geïntimideerd)
    • terroriseren werkwoord (terroriseer, terroriseert, terroriseerde, terroriseerden, geterroriseerd)
    • tiranniseren werkwoord (tiranniseer, tiranniseert, tiranniseerde, tiranniseerden, getiranniseerd)
    • vrees aanjagen werkwoord

Conjugations for angoisser:

Présent
  1. angoisse
  2. angoisses
  3. angoisse
  4. angoissons
  5. angoissez
  6. angoissent
imparfait
  1. angoissais
  2. angoissais
  3. angoissait
  4. angoissions
  5. angoissiez
  6. angoissaient
passé simple
  1. angoissai
  2. angoissas
  3. angoissa
  4. angoissâmes
  5. angoissâtes
  6. angoissèrent
futur simple
  1. angoisserai
  2. angoisseras
  3. angoissera
  4. angoisserons
  5. angoisserez
  6. angoisseront
subjonctif présent
  1. que j'angoisse
  2. que tu angoisses
  3. qu'il angoisse
  4. que nous angoissions
  5. que vous angoissiez
  6. qu'ils angoissent
conditionnel présent
  1. angoisserais
  2. angoisserais
  3. angoisserait
  4. angoisserions
  5. angoisseriez
  6. angoisseraient
passé composé
  1. ai angoissé
  2. as angoissé
  3. a angoissé
  4. avons angoissé
  5. avez angoissé
  6. ont angoissé
divers
  1. angoisse!
  2. angoissez!
  3. angoissons!
  5. angoissé
  6. angoissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor angoisser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarmeren alarmer; alerter; angoisser; avertir; effrayer; inquiéter; mettre en garde contre
angst aanjagen alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
bangmaken alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
beangstigen alarmer; angoisser; consterner; effrayer; faire peur; faire peur à; inquiéter; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
benauwen angoisser; effrayer; inquiéter oppresser; étouffer
doen schrikken alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
intimideren angoisser; faire peur; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter exercer pression sur quelqu'un; intimider; tyranniser
ongerust maken alarmer; angoisser; effrayer
terroriseren angoisser; faire peur; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter
tiranniseren angoisser; faire peur; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter intimider; tyranniser
verschrikken alarmer; angoisser; consterner; faire peur; faire peur à; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser
vrees aanjagen angoisser; faire peur; intimider; terroriser; tyranniser; épouvanter

Synoniemen voor "angoisser":


Wiktionary: angoisser

angoisser
verb
  1. (overgankelijk) vrees inboezemen

Verwante vertalingen van angoisse







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0493 seconde
Page rendered in 1.0 seconds