Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal amorce

Vertaal amorce van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. amorce:
  2. amorcer:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor amorce (Frans) in het Nederlands

amorce:

amorce [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'amorce (commencement; début; ouverture; )
    het begin; de opening; de aanvang; de start; de inzet
    • begin [het ~] zelfstandig naamwoord
    • opening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanvang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • start [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • inzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. l'amorce (capsule fulminante)
    het slaghoedje

amorce [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'amorce (appât; leurre; pâture)
    de aas; het lokaas; het lokmiddel
    • aas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lokaas [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lokmiddel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'amorce (appât)
    de lokvogel
    • lokvogel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor amorce:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvang amorce; commencement; début; décollage; démarrage; départ; origine; ouverture
aas amorce; appât; leurre; pâture
begin amorce; commencement; début; décollage; démarrage; départ; origine; ouverture
inzet amorce; commencement; début; décollage; démarrage; départ; origine; ouverture ambition; application; ardeur; assiduité; attachement; but; caractère passionné; cible; consécration; dessein; destination; dévouement; effort; emploi; enjeu; fougue; intention; mise; mise à prix; objectif; passion; sollicitude; tentative; usage; utilisation
lokaas amorce; appât; leurre; pâture
lokmiddel amorce; appât; leurre; pâture
lokvogel amorce; appât
opening amorce; commencement; début; décollage; démarrage; départ; origine; ouverture baie; blanc; brèche; cannelure; carrière; coupe-feu; creux; crevasse; embrasure; encoche; entaille; entrebâillement; espace; fente; fissure; fossé; gorge; gouffre; interligne; intervalle; ouverture; pare-feu; pause; précipice; rainure; ravin; sillon; tranchée; trou; trouée
slaghoedje amorce; capsule fulminante
start amorce; commencement; début; décollage; démarrage; départ; origine; ouverture cérémonie d'inauguration; cérémonie d'ouverture; lancement

Synoniemen voor "amorce":


Wiktionary: amorce

amorce
noun
  1. feit of gegeven op basis waarvan wordt voortgebouwd, verder geredeneerd enz.

amorce vorm van amorcer:

amorcer werkwoord (amorce, amorces, amorçons, amorcez, )

  1. amorcer (introduire; envoyer; commencer à; )
    voorstellen; introduceren; kennis laten maken
    • voorstellen werkwoord (stel voor, stelt voor, stelde voor, stelden voor, voorgesteld)
    • introduceren werkwoord (introduceer, introduceert, introduceerde, introduceerden, geïntroduceerd)
    • kennis laten maken werkwoord
  2. amorcer (commencer; commencer à; démarrer; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  3. amorcer
    seeden

Conjugations for amorcer:

Présent
  1. amorce
  2. amorces
  3. amorce
  4. amorçons
  5. amorcez
  6. amorcent
imparfait
  1. amorçais
  2. amorçais
  3. amorçait
  4. amorcions
  5. amorciez
  6. amorçaient
passé simple
  1. amorçai
  2. amorças
  3. amorça
  4. amorçâmes
  5. amorçâtes
  6. amorcèrent
futur simple
  1. amorcerai
  2. amorceras
  3. amorcera
  4. amorcerons
  5. amorcerez
  6. amorceront
subjonctif présent
  1. que j'amorce
  2. que tu amorces
  3. qu'il amorce
  4. que nous amorcions
  5. que vous amorciez
  6. qu'ils amorcent
conditionnel présent
  1. amorcerais
  2. amorcerais
  3. amorcerait
  4. amorcerions
  5. amorceriez
  6. amorceraient
passé composé
  1. ai amorcé
  2. as amorcé
  3. a amorcé
  4. avons amorcé
  5. avez amorcé
  6. ont amorcé
divers
  1. amorce!
  2. amorcez!
  3. amorçons!
  5. amorcé
  6. amorçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor amorcer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen commencement; début
beginnen commencement; début
voorstellen propositions
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
beginnen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher annoncrer; commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; inaugurer; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en marche; se mettre en mouvement; étrenner
introduceren activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer
kennis laten maken activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer
seeden amorcer
starten activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher aborder; allumer; annoncrer; avancer; brancher sur; commencer; démarrer; entamer; entamer la conversation; faire fonctionner; faire marcher; inaugurer; lancer; mettre en circuit; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; établir le contact
van start gaan activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
voorstellen activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer proposer

Synoniemen voor "amorcer":


Wiktionary: amorcer

amorcer
verb
  1. garnir d’une amorce.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0431 seconde
Page rendered in 1.0 seconds