Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal amocher

Vertaal amocher van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. amocher:

Frans

Uitgebreide vertaling voor amocher (Frans) in het Nederlands

amocher:

amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )

  1. amocher (faire du mal; blesser; abîmer; )
    pijn doen; verwonden; zeer doen; pijn bezorgen
    • pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • verwonden werkwoord (verwond, verwondt, verwondde, verwondden, verwond)
    • zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • pijn bezorgen werkwoord
  2. amocher (faire mal; faire du mal; blesser; faire de la peine à)
    pijn doen; zeer doen; knauwen; pijn bezorgen
    • pijn doen werkwoord (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • zeer doen werkwoord (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • knauwen werkwoord (knauw, knauwt, knauwde, knauwden, geknauwd)
    • pijn bezorgen werkwoord
  3. amocher (rouer de coups; tabasser; châtier; )
    aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen; afranselen
    • aftuigen werkwoord (tuig af, tuigt af, tuigde af, tuigden af, afgetuigd)
    • aframmelen werkwoord (rammel af, rammelt af, rammelde af, rammelden af, afgerammeld)
    • in elkaar timmeren werkwoord (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
    • afrossen werkwoord (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)
    • toetakelen werkwoord (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)
    • afranselen werkwoord (ransel af, ranselt af, ranselde af, ranselden af, afgeranseld)
  4. amocher (errer; abîmer; fouiner; )
    rondzwerven; zwerven; aan de zwerf zijn
    • rondzwerven werkwoord (zwerf rond, zwerft rond, zwierf rond, zwierven rond, rondgezworven)
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • aan de zwerf zijn werkwoord (ben aan de zwerf, bent aan de zwerf, is aan de zwerf, was aan de zwerf, waren aan de zwerf, aan de zwerf geweest)
  5. amocher (agiter; abîmer; maltraiter)
    iemand toetakelen; afranselen
  6. amocher (mal traiter; blesser; abîmer; défigurer)
    in elkaar slaan; toetakelen

Conjugations for amocher:

Présent
  1. amoche
  2. amoches
  3. amoche
  4. amochons
  5. amochez
  6. amochent
imparfait
  1. amochais
  2. amochais
  3. amochait
  4. amochions
  5. amochiez
  6. amochaient
passé simple
  1. amochai
  2. amochas
  3. amocha
  4. amochâmes
  5. amochâtes
  6. amochèrent
futur simple
  1. amocherai
  2. amocheras
  3. amochera
  4. amocherons
  5. amocherez
  6. amocheront
subjonctif présent
  1. que j'amoche
  2. que tu amoches
  3. qu'il amoche
  4. que nous amochions
  5. que vous amochiez
  6. qu'ils amochent
conditionnel présent
  1. amocherais
  2. amocherais
  3. amocherait
  4. amocherions
  5. amocheriez
  6. amocheraient
passé composé
  1. ai amoché
  2. as amoché
  3. a amoché
  4. avons amoché
  5. avez amoché
  6. ont amoché
divers
  1. amoche!
  2. amochez!
  3. amochons!
  5. amoché
  6. amochant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor amocher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afranselen flagellation; raclée; rossée
afrossen flagellation; raclée; rossée
aftuigen démantèlement; démontage
pijn doen douleur; endolorissement; mal
zeer doen douleur; endolorissement; mal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de zwerf zijn abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder
aframmelen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller donner une raclée à; donner une rossée à; flanquer une rossée à; rosser
afranselen abîmer; agiter; amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; maltraiter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
afrossen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller donner une raclée à; donner une rossée à; flanquer une rossée à; rosser
aftuigen amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
iemand toetakelen abîmer; agiter; amocher; maltraiter
in elkaar slaan abîmer; amocher; blesser; défigurer; mal traiter
in elkaar timmeren amocher; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; flageller; fouetter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller construire; donner une raclée à; donner une rossée à; flanquer une rossée à; rosser
knauwen amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire mal bouffer; casser la croûte; consommer; croquer; déguster; goûter; grignoter; manger; ronger; savourer; sucer; suçoter
pijn bezorgen abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser
pijn doen abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser
rondzwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; vagabonder
toetakelen abîmer; amocher; blesser; boxer; châtier; donner une raclée; donner une raclée à; défigurer; flageller; fouetter; mal traiter; rosser; rouer de coups; tabasser; étriller
verwonden abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser blesser; injurier
zeer doen abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser
zwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; parcourir; rôder; traverser; vagabonder; vaguer; voyager

Synoniemen voor "amocher":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0365 seconde
Page rendered in 1.0 seconds