Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal ajusta

Vertaal ajusta van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ajuster:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor ajusta (Frans) in het Nederlands

ajuster:

ajuster werkwoord (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )

  1. ajuster (adapter; raccommoder; mettre au point; )
    aanpassen; bijstellen
    • aanpassen werkwoord (pas aan, past aan, paste aan, pasten aan, aangepast)
    • bijstellen werkwoord (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)
  2. ajuster (régler; raccommoder; adapter)
    bijstellen; afstemmen; regelen; afstellen
    • bijstellen werkwoord (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afstellen werkwoord (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)
  3. ajuster (accorder; synchroniser; faire concorder; régler; mettre au point)
    afstemmen; afstellen
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • afstellen werkwoord (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)
  4. ajuster (s'ajuster; adapter)
    inpassen; erin passen
    • inpassen werkwoord (pas in, past in, paste in, pasten in, ingepast)
    • erin passen werkwoord (pas erin, past erin, paste erin, pasten erin, erin gepast)
  5. ajuster (arranger; remettre en ordre; rétablir)
    herstellen; in orde brengen; in orde maken
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • in orde brengen werkwoord (breng in orde, brengt in orde, bracht in orde, brachten in orde, in orde gebarcht)
    • in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
  6. ajuster (reconstituer; réparer; mettre au point; )
    repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken
    • repareren werkwoord (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • fiksen werkwoord (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • rechtzetten werkwoord (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  7. ajuster (synchroniser; faire concorder; mettre au point; accorder; régler)
    afstemmen; gelijkschakelen
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • gelijkschakelen werkwoord (schakel gelijk, schakelt gelijk, schakelde gelijk, schakelden gelijk, gelijkgeschakeld)
  8. ajuster (mettre au point; adapter; réparer; raccommoder; rapiécer)
    verstellen
    • verstellen werkwoord (verstel, verstelt, verstelde, verstelden, versteld)
  9. ajuster (couper; tailler)
    op maat snijden; toesnijden
  10. ajuster
    fijn bewerken

Conjugations for ajuster:

Présent
  1. ajuste
  2. ajustes
  3. ajuste
  4. ajustons
  5. ajustez
  6. ajustent
imparfait
  1. ajustais
  2. ajustais
  3. ajustait
  4. ajustions
  5. ajustiez
  6. ajustaient
passé simple
  1. ajustai
  2. ajustas
  3. ajusta
  4. ajustâmes
  5. ajustâtes
  6. ajustèrent
futur simple
  1. ajusterai
  2. ajusteras
  3. ajustera
  4. ajusterons
  5. ajusterez
  6. ajusteront
subjonctif présent
  1. que j'ajuste
  2. que tu ajustes
  3. qu'il ajuste
  4. que nous ajustions
  5. que vous ajustiez
  6. qu'ils ajustent
conditionnel présent
  1. ajusterais
  2. ajusterais
  3. ajusterait
  4. ajusterions
  5. ajusteriez
  6. ajusteraient
passé composé
  1. ai ajusté
  2. as ajusté
  3. a ajusté
  4. avons ajusté
  5. avez ajusté
  6. ont ajusté
divers
  1. ajuste!
  2. ajustez!
  3. ajustons!
  5. ajusté
  6. ajustant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

ajuster [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'ajuster (fixer)
    vastmaken; de bevestiging

Vertaal Matrix voor ajuster:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstellen réglage
afstemmen réglage; synchronisation; égalisation
bevestiging ajuster; fixer ACK; accusé de réception; affirmation; annonce; attache; communication; confirmation; consolidation; faire-part; fixation; installation
goedmaken compensation; dédommagement; indemnité
maken confection; création; fabrication; production; réalisation; élaboration
regelen organisation; réglage
vastmaken ajuster; fixer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpassen adapter; ajuster; mettre au point; raccommoder; rapiécer; régler; réparer adapter pour; essayer; personnalisation; personnaliser; s'habituer à; se faire à; se familiariser
afstellen accorder; adapter; ajuster; faire concorder; mettre au point; raccommoder; régler; synchroniser
afstemmen accorder; adapter; ajuster; faire concorder; mettre au point; raccommoder; régler; synchroniser blackbouler; condamner; désapprouver; mettre en minorité; rapprocher; rejeter; renvoyer par un vote; repousser; régler
bijstellen adapter; ajuster; mettre au point; raccommoder; rapiécer; régler; réparer
erin passen adapter; ajuster; s'ajuster
fijn bewerken ajuster
fiksen adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir achever; arranger; finir; parvenir; réussir; réussir à achever; réussir à faire; savoir s'y prendre
gelijkschakelen accorder; ajuster; faire concorder; mettre au point; régler; synchroniser
goedmaken adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir aller mieux; améliorer; arranger; compenser; concilier; corriger; couvrir; faire rattraper; faire récupérer; perfectionner; redresser; renouer; renouveler; revitaliser; réconcilier; régler; régénérer; rénover; réparer; résoudre un malentendu; se racheter
herstellen adapter; ajuster; arranger; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en ordre; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir aller mieux; améliorer; changer; perfectionner; remettre en état; renouer; renouveler; restaurer; revitaliser; récupérer; régénérer; rénover; réparer; rétablir; se substituer à
in orde brengen ajuster; arranger; remettre en ordre; rétablir
in orde maken ajuster; arranger; remettre en ordre; rétablir achever; finir; régler; terminer
inpassen adapter; ajuster; s'ajuster emboîter; encastrer; insérer; intercaler; intégrer; pousser dans; s'acclimater; s'accoutumer; s'adapter; s'habituer à; s'insérer; se faire à; se familiariser; se sentir comme chez soi; se sentir à l'aise
maken adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; façonner; former; modeler; mouler; produire; réaliser; élaborer
op maat snijden ajuster; couper; tailler
rechtzetten adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir corriger; rectifier; redresser; réparer; résoudre un malentendu; se racheter
regelen adapter; ajuster; raccommoder; régler achever; aménager; arranger; commencer; construire; convenir; créer; dresser; finir; fonder; lancer; organiser; régler; terminer; édifier; ériger
repareren adapter; ajuster; dépanner; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; remettre en état; renouveler; restaurer; régler; rénover; réparer; rétablir aller mieux; améliorer; perfectionner; renouer; renouveler; revitaliser; régénérer; rénover; réparer; rétablir
toesnijden ajuster; couper; tailler
vastmaken aborder; accoster; agrafer; amarrer; attacher; attacher à qc; bâillonner; coller; ficeler; fixer; garrotter; installer; lier; ligoter; marquer; mettre; mettre à l'attache; nouer; parapher; poser; relier; renforcer; timbrer; épingler
verstellen adapter; ajuster; mettre au point; raccommoder; rapiécer; réparer
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
herstellen restauration

Synoniemen voor "ajuster":


Wiktionary: ajuster

ajuster
verb
  1. accommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre.
ajuster
verb
  1. een naar verhouding kleine verandering aanbrengen in de instelling van iets
  2. het op juiste wijze afregelen van een toestel
Cross Translation:
FromToVia
• ajuster → verstellen; aanpassen ↔ adjust — to modify
• ajuster → aanpassen ↔ fit — to tailor
• ajuster → instellen ↔ einstellen — Technik: justieren







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0405 seconde
Page rendered in 1.0 seconds