Frans

Uitgebreide vertaling voor aiguiser (Frans) in het Nederlands

aiguiser:

aiguiser werkwoord (aiguise, aiguises, aiguisons, aiguisez, )

  1. aiguiser (affûter; affiler)
    slijpen; scherp maken
  2. aiguiser (exciter; allumer; inciter; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  3. aiguiser (appointer)
    slijpen; aanslijpen
    • slijpen werkwoord (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • aanslijpen werkwoord (slijp aan, slijpt aan, sleep aan, slepen aan, aangeslepen)
  4. aiguiser (appointer)
    aanpunten
    • aanpunten werkwoord (punt aan, puntte aan, puntten aan, aangepunt)
  5. aiguiser (affûter; polir; tailler; affiler; limer)
    slijpen; wetten; aanzetten; scherpen
    • slijpen werkwoord (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • wetten werkwoord (wet, wette, wetten, gewet)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • scherpen werkwoord (scherp, scherpt, scherpte, scherpten, gescherpt)
  6. aiguiser (inciter à; provoquer; stimuler; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • aanzetten tot werkwoord
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  7. aiguiser (intensifier; renforcer; rendre plus actif; raffermir)
    verscherpen; aanhalen
    • verscherpen werkwoord (verscherp, verscherpt, verscherpte, verscherpten, verscherpt)
    • aanhalen werkwoord (haal aan, haalt aan, haalde aan, haalden aan, aangehaald)
  8. aiguiser (stimuler; animer; encourager; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren werkwoord (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)

Conjugations for aiguiser:

Présent
  1. aiguise
  2. aiguises
  3. aiguise
  4. aiguisons
  5. aiguisez
  6. aiguisent
imparfait
  1. aiguisais
  2. aiguisais
  3. aiguisait
  4. aiguisions
  5. aiguisiez
  6. aiguisaient
passé simple
  1. aiguisai
  2. aiguisas
  3. aiguisa
  4. aiguisâmes
  5. aiguisâtes
  6. aiguisèrent
futur simple
  1. aiguiserai
  2. aiguiseras
  3. aiguisera
  4. aiguiserons
  5. aiguiserez
  6. aiguiseront
subjonctif présent
  1. que j'aiguise
  2. que tu aiguises
  3. qu'il aiguise
  4. que nous aiguisions
  5. que vous aiguisiez
  6. qu'ils aiguisent
conditionnel présent
  1. aiguiserais
  2. aiguiserais
  3. aiguiserait
  4. aiguiserions
  5. aiguiseriez
  6. aiguiseraient
passé composé
  1. ai aiguisé
  2. as aiguisé
  3. a aiguisé
  4. avons aiguisé
  5. avez aiguisé
  6. ont aiguisé
divers
  1. aiguise!
  2. aiguisez!
  3. aiguisons!
  4. aiguisé
  5. aiguisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor aiguiser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhalen cajolerie; caresse; caresses; câlin; câlinerie; flatterie
aanslijpen aiguisement
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
instigeren excitation; instigation
opwekken excitation; instigation
provoceren provocation
slijpen meulage; polissage
stimuleren aiguillon; avancements; encouragement; exciter; incitation; inciter; promotions; stimulant; stimulation; stimulations; stimuler
wetten institutions; lois; règles; statuts
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhalen aiguiser; intensifier; raffermir; rendre plus actif; renforcer citer
aanpunten aiguiser; appointer
aanslijpen aiguiser; appointer
aansporen activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de actionner; activer; aguillonner; animer; attiser; convier; encourager à; exciter; exhorter; inciter; inciter à; inviter; mettre en marche; pousser; presser; s'empresser; stimuler; tisonner; éperonner
aanzetten activer; affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; limer; polir; provoquer; stimuler; tailler; éperonner; être l'instigateur de aiguillonner; allumer; ameuter; brancher sur; convier; encourager à; exciter; faire fonctionner; faire marcher; inciter; inviter; mettre en circuit; mettre en marche; pousser en avant; presser; propulser; s'empresser; semer la discorde; stimuler; énerver; établir le contact
aanzetten tot activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
animeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
instigeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
opwekken aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aguillonner; animer; aviver; enflammer; inciter; mettre en marche; pousser; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier
opwinden aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler bobiner; renvider
prikkelen aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aggraver; aguillonner; animer; attiser; encourager; inciter; mettre en marche; motiver; pousser; ranimer; stimuler; éperonner
provoceren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de inciter à; provoquer; susciter
scherp maken affiler; affûter; aiguiser
scherpen affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler
slijpen affiler; affûter; aiguiser; appointer; limer; polir; tailler
stimuleren activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; picoter; piquer; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de acclamer; actionner; activer; aggraver; aguillonner; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; enflammer; exciter; exciter à; inciter; mettre en marche; motiver; ovationner; pousser; ranimer; raviver; stimuler; tisonner; vivifier; éperonner
verscherpen aiguiser; intensifier; raffermir; rendre plus actif; renforcer
wetten affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler

Synoniemen voor "aiguiser":


Wiktionary: aiguiser

aiguiser
verb
  1. rendre aigu.
aiguiser
verb
  1. scherper maken

Cross Translation:
FromToVia
aiguiser scherp maken; slijpen; aanzetten hone — to sharpen with a hone
aiguiser scherpen; slijpen; aanscherpen sharpen — to make sharp

Verwante vertalingen van aiguiser