Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal affolement

Vertaal affolement van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

affolement:
- paniek; verwarring; verwardheid; verbijstering; ontsteldheid; verbouwereerdheid
Wiktionary:
- affolement → gekte, gekheid, krankzinnigheid, uitzinnigheid, waanzin

Frans

Uitgebreide vertaling voor affolement (Frans) in het Nederlands

affolement:

affolement [le ~] zelfstandig naamwoord

l'affolement (panique; angoisse; peur; terreur; crainte; effroi; frayeur)
de paniek
- paniek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'affolement (confusion; embrouillement; égarement; ahurissement; déconcertation)
de verwarring; de verwardheid
- verwarring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verwardheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'affolement (perplexité; confusion; trouble; égarement; ahurissement; embrouillement; ébahissement; déconcertation)
de verbijstering; ontsteldheid; de verbouwereerdheid
- verbijstering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ontsteldheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- verbouwereerdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor affolement:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ontsteldheid	affolement; ahurissement; confusion; déconcertation; embrouillement; perplexité; trouble; ébahissement; égarement
paniek	affolement; angoisse; crainte; effroi; frayeur; panique; peur; terreur
verbijstering	affolement; ahurissement; confusion; déconcertation; embrouillement; perplexité; trouble; ébahissement; égarement	effroi; frayeur; peur; terreur
verbouwereerdheid	affolement; ahurissement; confusion; déconcertation; embrouillement; perplexité; trouble; ébahissement; égarement
verwardheid	affolement; ahurissement; confusion; déconcertation; embrouillement; égarement
verwarring	affolement; ahurissement; confusion; déconcertation; embrouillement; égarement	agitation; commotion; sensation; tumulte; émoi

Synoniemen voor "affolement":

frayeur; effroi; inquiétude; peur; panique; égarement; terreur; désarroi; folie; déraison; aveuglement; cécité; inconscience; obstination; passion; partialité; illusion; crainte; anxiété; trouble; alarme; épouvante; émotion; émoi; impression; sentiment; excitation; saisissement; bouleversement; commotion; enthousiasme; transe; ébranlement; horreur; appréhension; angoisse; affres; consternation; sauve-qui-peut; précipitation; hâte; rapidité; promptitude; soudaineté; vitesse; brusquerie; irréflexion; impétuosité; frénésie; impatience; vivacité; agitation

Wiktionary: affolement

affolement

noun

état d’une personne affoler.
- affolement → gekte; gekheid; krankzinnigheid; uitzinnigheid; waanzin