Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal affilent

Vertaal affilent van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. affiler:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor affilent (Frans) in het Nederlands

affiler:

affiler werkwoord (affile, affiles, affilons, affilez, )

  1. affiler (aiguiser; affûter)
    slijpen; scherp maken
  2. affiler (aiguiser; affûter; polir; tailler; limer)
    slijpen; wetten; aanzetten; scherpen
    • slijpen werkwoord (slijp, slijpt, slijpte, slijpten, geslepen)
    • wetten werkwoord (wet, wette, wetten, gewet)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • scherpen werkwoord (scherp, scherpt, scherpte, scherpten, gescherpt)

Conjugations for affiler:

Présent
  1. affile
  2. affiles
  3. affile
  4. affilons
  5. affilez
  6. affilent
imparfait
  1. affilais
  2. affilais
  3. affilait
  4. affilions
  5. affiliez
  6. affilaient
passé simple
  1. affilai
  2. affilas
  3. affila
  4. affilâmes
  5. affilâtes
  6. affilèrent
futur simple
  1. affilerai
  2. affileras
  3. affilera
  4. affilerons
  5. affilerez
  6. affileront
subjonctif présent
  1. que j'affile
  2. que tu affiles
  3. qu'il affile
  4. que nous affilions
  5. que vous affiliez
  6. qu'ils affilent
conditionnel présent
  1. affilerais
  2. affilerais
  3. affilerait
  4. affilerions
  5. affileriez
  6. affileraient
passé composé
  1. ai affilé
  2. as affilé
  3. a affilé
  4. avons affilé
  5. avez affilé
  6. ont affilé
divers
  1. affile!
  2. affilez!
  3. affilons!
  5. affilé
  6. affilant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor affiler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
slijpen meulage; polissage
wetten institutions; lois; règles; statuts
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzetten affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; brancher sur; convier; encourager; encourager à; exciter; faire fonctionner; faire marcher; inciter; inciter à; inviter; mettre en circuit; mettre en marche; pousser en avant; presser; propulser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; énerver; éperonner; établir le contact; être l'instigateur de
scherp maken affiler; affûter; aiguiser
scherpen affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler
slijpen affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler aiguiser; appointer
wetten affiler; affûter; aiguiser; limer; polir; tailler

Synoniemen voor "affiler":


Wiktionary: affiler

affiler
verb
  1. aiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil.
Cross Translation:
FromToVia
• affiler → scherpen; slijpen; aanscherpen ↔ sharpen — to make sharp

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0424 seconde
Page rendered in 1.0 seconds