Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal adjoindre

Vertaal adjoindre van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. adjoindre:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor adjoindre (Frans) in het Nederlands

adjoindre:

adjoindre werkwoord (adjoins, adjoint, adjoignons, adjoignez, )

  1. adjoindre (relier à; se joindre à; ajouter; )
    aansluiten; bijvoegen
    • aansluiten werkwoord (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
  2. adjoindre (compléter; ajouter; additionner; )
    toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • aanvullen werkwoord (vul aan, vult aan, vulde aan, vulden aan, aangevuld)
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltallig maken werkwoord
  3. adjoindre (ajouter; inclure; compter; joindre; faire nombre)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen werkwoord (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  4. adjoindre (unir; connecter; relier; )
    verbinden; koppelen; paren
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • paren werkwoord (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)

Conjugations for adjoindre:

Présent
  1. adjoins
  2. adjoins
  3. adjoint
  4. adjoignons
  5. adjoignez
  6. adjoignent
imparfait
  1. adjoignais
  2. adjoignais
  3. adjoignait
  4. adjoignions
  5. adjoigniez
  6. adjoignaient
passé simple
  1. adjoignis
  2. adjoignis
  3. adjoignit
  4. adjoignîmes
  5. adjoignîtes
  6. adjoignirent
futur simple
  1. adjoindrai
  2. adjoindras
  3. adjoindra
  4. adjoindrons
  5. adjoindrez
  6. adjoindront
subjonctif présent
  1. que j'adjoigne
  2. que tu adjoignes
  3. qu'il adjoigne
  4. que nous adjoignions
  5. que vous adjoigniez
  6. qu'ils adjoignent
conditionnel présent
  1. adjoindrais
  2. adjoindrais
  3. adjoindrait
  4. adjoindrions
  5. adjoindriez
  6. adjoindraient
passé composé
  1. ai adjoint
  2. as adjoint
  3. a adjoint
  4. avons adjoint
  5. avez adjoint
  6. ont adjoint
divers
  1. adjoins!
  2. adjoignez!
  3. adjoignons!
  5. adjoint
  6. adjoignant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor adjoindre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen remplisser
bijvoegen addition; incorporation
koppelen accouplement; embrayage; enclenchement; raccordement
toevoegen addition; incorporation
verbinden jonction; union
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansluiten adjoindre; ajouter; brancher sur; correspondre; raccorder à; relier à; se joindre à; serrer les rangs brancher; connecter
aanvullen additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir
bijvoegen adjoindre; ajouter; brancher sur; correspondre; raccorder à; relier à; se joindre à; serrer les rangs ajouter; envelopper; inclure; insérer; joindre
completeren additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir accomplir; achever; améliorer; compléter; compléter quelque chose; conclure; effectuer; en finir; exécuter; faire; finir; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; perfectionner; prendre fin; rendre complet; réussir à achever; s'achever; s'acquitter de; se terminer; supplémenter; supprimer; terminer
erbij optellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre
erbij tellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre additionner; ajouter
koppelen adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir accoupler; accueillir; associer; attacher; attacher ensemble; enchaîner; joindre; jumeler; liaison; lier; monter; raccorder; réunir en accouplant
paren adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir faire l'amour
toevoegen additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; compter; faire l'appoint; faire nombre; inclure; incorporer; joindre; remplir additionner; ajouter; envelopper; inclure; insérer; joindre
verbinden adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir accoupler; attacher; attacher ensemble; boutonner; enchaîner; ficeler; fixer; joindre; lier; lier ensemble; mettre; mettre à l'attache; nouer; rattacher à; relier; réunir en accouplant; se connecter
voltallig maken additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen jumelage; liaison

Synoniemen voor "adjoindre":


Wiktionary: adjoindre

adjoindre
verb
  1. À trier







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0604 seconde
Page rendered in 1.0 seconds