Accès in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

accès:
- toegang; entree; ingang; inlaat; deur; oprijlaan; oprit; inrit; beroertes; aanvallen; attaques; hersenbloeding; beroerte; apoplexie; attaque; huisdeur; toegangen; treffer
Wiktionary:
- accès → binnengaan, entree, intrede, toegang, aanval, offensief, vlaag, attaque, heenweg
- accès → passage, toegangsweg, toegang, toeval, aanval, uitval, ingang

Frans

Uitgebreide vertaling voor accès (Frans) in het Nederlands

l'accès (entrée; admission; porte)
de toegang; de entree; de ingang; de inlaat
- toegang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- entree [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ingang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- inlaat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
l'accès (porte; entrée)
de deur
- deur [de ~] zelfstandig naamwoord
l'accès (voie d'entrée; montée; rampe; entrée; allée; voie d'accès)
de oprijlaan; de oprit; de inrit
- oprijlaan [de ~] zelfstandig naamwoord
- oprit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- inrit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
l'accès (attaques; crises)
de beroertes; de aanvallen; de attaques
- beroertes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- aanvallen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- attaques [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
l'accès (hémorragie cérébrale; attaque; crise)
de hersenbloeding; de beroerte; de apoplexie; de attaque
- hersenbloeding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- beroerte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- apoplexie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- attaque [de ~] zelfstandig naamwoord
l'accès (porte d'entrée)
de huisdeur
- huisdeur [de ~] zelfstandig naamwoord
l'accès
de toegangen
- toegangen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
l'accès
de treffer
- treffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
l'accès
de toegang
- toegang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanvallen	accès; attaques; crises	assaut; attaque
apoplexie	accès; attaque; crise; hémorragie cérébrale
attaque	accès; attaque; crise; hémorragie cérébrale	assaut; attaque; attaque à main armée; charge; hold-up; invasion; rafle; razzia; rush; rushes; ruée
attaques	accès; attaques; crises
beroerte	accès; attaque; crise; hémorragie cérébrale
beroertes	accès; attaques; crises
deur	accès; entrée; porte
entree	accès; admission; entrée; porte	admission; arrivée; entrée; entrées; prix d'entrée; venue; vestibule
hersenbloeding	accès; attaque; crise; hémorragie cérébrale
huisdeur	accès; porte d'entrée
ingang	accès; admission; entrée; porte	handle
inlaat	accès; admission; entrée; porte
inrit	accès; allée; entrée; montée; rampe; voie d'accès; voie d'entrée
oprijlaan	accès; allée; entrée; montée; rampe; voie d'accès; voie d'entrée
oprit	accès; allée; entrée; montée; rampe; voie d'accès; voie d'entrée
toegang	accès; admission; entrée; porte
toegangen	accès
treffer	accès	aubaine; bon tir; bonne aubaine; but; chance; coup de chance; coup de veine; coup veinard; goal; providence; succè; tube
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanvallen		agresser; assaillir; assiéger; attaquer; brusquer; contraindre; donner l'assaut à; faire violence; forcer; imposer; prendre d'assaut; s'élancer; se précipiter; se ruer; se ruer sur

accès

noun

Action, endroit, ou facilité plus ou moins grande d’accéder dans un lieu, physique ou virtuel.
- accès → binnengaan; entree; intrede; toegang; aanval; offensief; vlaag; attaque; heenweg

accès

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• accès	→ passage; toegangsweg; toegang	↔ access — way or means of approaching
• accès	→ toeval; aanval	↔ access — onset, attack or fit of disease
• accès	→ aanval; uitval	↔ access — outburst of an emotion
• accès	→ toegang	↔ entry — permission to enter
• accès	→ ingang	↔ entry — doorway that provides a means of entering a building