Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal étincelle

Vertaal étincelle van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. étincelle:
  2. étinceler:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor étincelle (Frans) in het Nederlands

étincelle:

étincelle [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'étincelle (éclat; étincellement; scintillement; lueur scintillante)
    de vonk; de glinstering; flakker
    • vonk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • glinstering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • flakker [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. l'étincelle (lueur; ombre; trace; )
    de glimp; het vleugje
    • glimp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vleugje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. l'étincelle (rayon; lueur)
    het vonkje; het sprankeltje

Vertaal Matrix voor étincelle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flakker lueur scintillante; scintillement; éclat; étincelle; étincellement
glimp bouffée; lueur; ombre; pointe; soupçon; trace; étincelle
glinstering lueur scintillante; scintillement; éclat; étincelle; étincellement scintillement; éclat; étincellement
sprankeltje lueur; rayon; étincelle
vleugje bouffée; lueur; ombre; pointe; soupçon; trace; étincelle petit peu; rien
vonk lueur scintillante; scintillement; éclat; étincelle; étincellement
vonkje lueur; rayon; étincelle

Synoniemen voor "étincelle":


Wiktionary: étincelle

étincelle
noun
  1. parcelle incandescente d’un feu.
Cross Translation:
FromToVia
• étincelle → vonk ↔ Funke — kleines, in der Luft verbrennendes glühendes Teilchen
• étincelle → vonk ↔ spark — particle of glowing matter

étincelle vorm van étinceler:

étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )

  1. étinceler (briller; resplendir)
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen werkwoord (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen werkwoord (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. étinceler (scintiller; briller)
    fonkelen; glimmen; glinsteren
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glimmen werkwoord (glim, glimt, glimde, glimden, geglimd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  3. étinceler (briller; exceller; rayonner; )
    schitteren; fonkelen; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  4. étinceler (émettre qc; briller; rayonner; )
    iets uitstralen; stralen
  5. étinceler
    vonken
    • vonken werkwoord (vonk, vonkt, vonkte, vonkten, gevonkt)
  6. étinceler (postuler)
    flonkeren
    • flonkeren werkwoord (flonker, flonkert, flonkerde, flonkerden, geflonkerd)
  7. étinceler (luire; briller; rayonner; resplendir)
    stralen; licht schijnen
  8. étinceler (briller; rayonner; être plein de vie; )
    stralen; licht uitzenden; blaken
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • licht uitzenden werkwoord
    • blaken werkwoord (blaak, blaakt, blaakte, blaakten, geblaakt)

Conjugations for étinceler:

Présent
  1. étincelle
  2. étincelles
  3. étincelle
  4. étincelons
  5. étincelez
  6. étincellent
imparfait
  1. étincelais
  2. étincelais
  3. étincelait
  4. étincelions
  5. étinceliez
  6. étincelaient
passé simple
  1. étincelai
  2. étincelas
  3. étincela
  4. étincelâmes
  5. étincelâtes
  6. étincelèrent
futur simple
  1. étincellerai
  2. étincelleras
  3. étincellera
  4. étincellerons
  5. étincellerez
  6. étincelleront
subjonctif présent
  1. que j'étincelle
  2. que tu étincelles
  3. qu'il étincelle
  4. que nous étincelions
  5. que vous étinceliez
  6. qu'ils étincellent
conditionnel présent
  1. étincellerais
  2. étincellerais
  3. étincellerait
  4. étincellerions
  5. étincelleriez
  6. étincelleraient
passé composé
  1. ai étincelé
  2. as étincelé
  3. a étincelé
  4. avons étincelé
  5. avez étincelé
  6. ont étincelé
divers
  1. étincelle!
  2. étincelez!
  3. étincelons!
  5. étincelé
  6. étincelant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor étinceler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren étincellement
fonkelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
glanzen brillance; éclat
glimmen brillance; éclat
schijnen apparaître; faire sembler; fait de luire; luisance
schitteren lueur; lustre; scintillement; éclat; étincellement
sprankelen gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
stralen rayonnement; traits de lumière
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaken briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie avoir une forte présence; montrer une puissante personnalité
flikkeren briller; resplendir; étinceler basculer; culbuter; dégringoler; flamber; jeter des flambes; osciller; tomber; trembloter; vaciller
flonkeren postuler; étinceler
fonkelen briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler
glanzen briller; resplendir; étinceler
glimmen briller; scintiller; étinceler
glinsteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler briller
iets uitstralen briller; luire; rayonner; respirer qc; resplendir; émettre qc; étinceler
licht schijnen briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler
licht uitzenden briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie
schijnen briller; resplendir; étinceler apparaître; avoir l'air; avoir l'air de; briller; donner de lumière; donner l'impression de; faire soleil; illuminer; luire; paraître; rayonner; sembler
schitteren briller; exceller; luire; rayonner; reluire; resplendir; scintiller; étinceler briller; exceller
sprankelen briller; resplendir; étinceler bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
stralen briller; luire; rayonner; respirer qc; resplendir; émettre qc; étinceler; être plein d'ardeur; être plein de vie
twinkelen briller; resplendir; étinceler
vonken étinceler

Synoniemen voor "étinceler":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van étincelle







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0952 seconde
Page rendered in 1.0 seconds