Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal épargner

Vertaal épargner van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. épargner:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor épargner (Frans) in het Nederlands

épargner:

épargner werkwoord (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )

  1. épargner (économiser; diminuer; diminuer ses dépenses; )
    besparen; bezuinigen; matigen; korten
    • besparen werkwoord (bespaar, bespaart, bespaarde, bespaarden, bespaard)
    • bezuinigen werkwoord (bezuinig, bezuinigt, bezuinigde, bezuinigden, bezuinigd)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • korten werkwoord (kort, kortte, kortten, gekort)
  2. épargner (estimer; respecter)
    in acht nemen; ontzien; verschonen; sparen
    • in acht nemen werkwoord (neem in acht, neemt in acht, nam in acht, namen in acht, in acht genomen)
    • ontzien werkwoord (ontzie, ontziet, ontzag, ontzagen, ontzien)
    • verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
    • sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
  3. épargner (ramasser; collectionner; cueillir; )
    verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen
    • verzamelen werkwoord (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren werkwoord (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
    • opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • oppotten werkwoord (pot op, potte op, potten op, opgepot)
    • bijeenzamelen werkwoord
  4. épargner (accumuler; rassembler; collectionner; )
    sparen; op bankrekening zetten
  5. épargner (économiser; gagner; ménager)
    besparen; matigen; geld besparen; minder gebruiken
  6. épargner (se modérer; économiser)
    minder gebruiken; besparen; matigen
    • minder gebruiken werkwoord
    • besparen werkwoord (bespaar, bespaart, bespaarde, bespaarden, bespaard)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
  7. épargner (mettre de côté; économiser)
    opsparen
    • opsparen werkwoord (spaar op, spaart op, spaarde op, spaarden op, opgespaard)
  8. épargner (être économe de; économiser)
    zuinig zijn

Conjugations for épargner:

Présent
  1. épargne
  2. épargnes
  3. épargne
  4. épargnons
  5. épargnez
  6. épargnent
imparfait
  1. épargnais
  2. épargnais
  3. épargnait
  4. épargnions
  5. épargniez
  6. épargnaient
passé simple
  1. épargnai
  2. épargnas
  3. épargna
  4. épargnâmes
  5. épargnâtes
  6. épargnèrent
futur simple
  1. épargnerai
  2. épargneras
  3. épargnera
  4. épargnerons
  5. épargnerez
  6. épargneront
subjonctif présent
  1. que j'épargne
  2. que tu épargnes
  3. qu'il épargne
  4. que nous épargnions
  5. que vous épargniez
  6. qu'ils épargnent
conditionnel présent
  1. épargnerais
  2. épargnerais
  3. épargnerait
  4. épargnerions
  5. épargneriez
  6. épargneraient
passé composé
  1. ai épargné
  2. as épargné
  3. a épargné
  4. avons épargné
  5. avez épargné
  6. ont épargné
divers
  1. épargne!
  2. épargnez!
  3. épargnons!
  5. épargné
  6. épargnant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor épargner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
korten diminution; élagage
ontzien considération; déférance; estimation; estime; ménagement; observation; respect; révérence; vénération; égard
opeenhopen accumulation; cumul; entassement
zuinig zijn fait d'être économe; économie; épargne
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besparen amoindrir; baisser; diminuer; diminuer ses dépenses; gagner; ménager; raccourcir; réduire; se garder de; se modérer; se restreindre; économiser; épargner
bezuinigen amoindrir; baisser; diminuer; diminuer ses dépenses; raccourcir; réduire; se garder de; se restreindre; économiser; épargner
bijeenzamelen amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
geld besparen gagner; ménager; économiser; épargner
in acht nemen estimer; respecter; épargner
korten amoindrir; baisser; diminuer; diminuer ses dépenses; raccourcir; réduire; se garder de; se restreindre; économiser; épargner abréger; couper; donner un coup de ciseaux; découper; raccourcir; réduire; résumer; tailler; écourter
matigen amoindrir; baisser; diminuer; diminuer ses dépenses; gagner; ménager; raccourcir; réduire; se garder de; se modérer; se restreindre; économiser; épargner apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; diminuer; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réduire; réprimer; se contenir; se modérer; tempérer; utiliser avec parcimonie; étouffer
minder gebruiken gagner; ménager; se modérer; économiser; épargner
ontzien estimer; respecter; épargner
op bankrekening zetten accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner
opeenhopen amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner accumuler; amasser; amonceler; cumuler; empiler; entasser; superposer
oppotten amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer
opsparen mettre de côté; économiser; épargner
sparen accumuler; amasser; assembler; collectionner; conserver; cueillir; cumuler; estimer; faire des économies; mettre de côté; ramasser; rassembler; recueillir; respecter; économiser; épargner
vergaren amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner amasser; assembler; assortir; grouper; ramasser; rassembler
verschonen estimer; respecter; épargner excuser; pardonner; présenter des excuses
verzamelen amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner amasser; assembler; assortir; grouper; moissonner; ramasser; rassembler; recueillir; récolter; réunir; se rassembler; se réunir
zuinig zijn économiser; épargner; être économe de

Synoniemen voor "épargner":


Wiktionary: épargner

épargner
verb
  1. Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.
épargner
verb
  1. minder van iets gebruiken of verbruiken
  2. minder geld uitgeven, bezuinigen
  3. het iemand gemakkelijker maken dan die persoon het anders zou hebben gehad door die persoon minder te belasten
  4. geld niet uitgeven
Cross Translation:
FromToVia
• épargner → sparen ↔ save — store for future use
• épargner → sparen ↔ sparen — Geld für die spätere Verwendung ansammeln

Verwante vertalingen van épargner







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0513 seconde
Page rendered in 1.0 seconds