Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal échapper à

Vertaal échapper à van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. échapper à:

Frans

Uitgebreide vertaling voor échapper à (Frans) in het Nederlands

échapper à:

échapper à werkwoord

  1. échapper à (éviter)
    vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan
    • vermijden werkwoord (vermijd, vermijdt, vermeed, vermeden, vermeden)
    • mijden werkwoord (mijd, mijdt, meed, meden, gemeden)
    • ontlopen werkwoord (ontloop, ontloopt, ontliep, ontliepen, ontlopen)
    • ontwijken werkwoord (ontwijk, ontwijkt, ontweek, ontweken, ontweken)
    • uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
  2. échapper à (ficher le camp; filer; lever l'ancre; se faire la paire)
    er vandoor gaan; er tussenuit knijpen
    • er vandoor gaan werkwoord (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
    • er tussenuit knijpen werkwoord (knijp er tussenuit, knijpt er tussenuit, kneep er tussenuit, knepen er tussenuit, tussenuit geknepen)
  3. échapper à (dire quelque chose par accident)
    ontschieten; per ongeluk zeggen; ontglippen; ontvallen
    • ontschieten werkwoord (ontschiet, ontschoot, ontschoten, ontschoten)
    • per ongeluk zeggen werkwoord
    • ontglippen werkwoord (ontglip, ontglipt, ontglipte, ontglipten, ontglipt)
    • ontvallen werkwoord (ontval, ontvalt, ontviel, ontvielen, ontvallen)
  4. échapper à (échapper à l'attention de)
    aan iemands aandacht ontgaan; ontgaan
  5. échapper à (déserter de l'armée; déserter; fuir; )
    deserteren; het leger ontvluchten
  6. échapper à (s'échapper; perdre; échapper; glisser; glisser entre les mains)
    glippen; floepen; wegglippen
    • glippen werkwoord (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)
    • floepen werkwoord (floep, floept, floepte, floepten, gefloept)
    • wegglippen werkwoord
  7. échapper à (filer; échapper; se sauver; )
    ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren
  8. échapper à (s'écarter; éviter; fuir; )
    uitwijken voor iets
  9. échapper à (se libérer avec force; échapper; fuir; )
    losbreken; zich met geweld losbreken

Vertaal Matrix voor échapper à:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mijden fait d'éviter; tentative de s'échapper; tracé
ontlopen fait d'éviter; tentative de s'échapper; tracé
ontwijken fait d'éviter; tentative de s'échapper; tracé
vermijden fait d'éviter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan iemands aandacht ontgaan échapper à; échapper à l'attention de
de plaat poetsen décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
deserteren déserter; déserter de l'armée; esquiver; fuir; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
er tussenuit knijpen ficher le camp; filer; lever l'ancre; se faire la paire; échapper à
er vandoor gaan ficher le camp; filer; lever l'ancre; se faire la paire; échapper à
ervandoor gaan décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
floepen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à
glippen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à glisser; glisser entre les mains; échapper
hem smeren décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
het leger ontvluchten déserter; déserter de l'armée; esquiver; fuir; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à
losbreken fuir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se libérer avec force; se sauver; échapper; échapper à décoder; détacher; enfoncer; forcer; ouvrir brusquement; éclater
mijden échapper à; éviter
ontgaan échapper à; échapper à l'attention de
ontglippen dire quelque chose par accident; échapper à ficher le camp; filer; fuir; lever l'ancre; partir en courant; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader
ontlopen échapper à; éviter esquiver; fuir; éluder; éviter
ontschieten dire quelque chose par accident; échapper à
ontvallen dire quelque chose par accident; échapper à
ontwijken échapper à; éviter esquiver; fuir; éluder; éviter
per ongeluk zeggen dire quelque chose par accident; échapper à
uit de weg gaan échapper à; éviter déverser; faire ventre; gauchir
uitwijken voor iets fuir; s'enfuir; s'écarter; s'échapper; s'évader; se sauver; échapper; échapper à; éviter
vermijden échapper à; éviter esquiver; fuir; éluder; éviter
wegglippen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à
zich met geweld losbreken fuir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se libérer avec force; se sauver; échapper; échapper à
zich uit de voeten maken décamper; déguerpir; déserter; esquiver; ficher le camp; filer; s'en aller; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se sauver; se tirer; échapper; échapper à

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van échapper à







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0831 seconde
Page rendered in 1.0 seconds