Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: relevé

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: relevé

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. relevé:
  2. relever:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor relevé (Frans) in het Nederlands

relève:


Synoniemen voor "relève":


relevé:

relevé bijvoeglijk naamwoord

  1. relevé (épicé; aromatique; pimenté; )
    kruidig; gekruid; hartig; pittig; gepeperd
  2. relevé (piquant; épicé; salé; croustillant; poivré)
    pikant
    • pikant bijvoeglijk naamwoord

relevé

  1. relevé
    het overzicht; het rekeningoverzicht

Vertaal Matrix voor relevé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overzicht relevé liste; plan; vue d'ensemble; vue générale
rekeningoverzicht relevé relevé de compte
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gekruid aromatique; assaisonné; corsé; fort; pimenté; piquant; relevé; salé; épicé pimenté; piquant; poivré; épicé
gepeperd aromatique; assaisonné; corsé; fort; pimenté; piquant; relevé; salé; épicé pimenté; piquant; poivré; épicé
hartig aromatique; assaisonné; corsé; fort; pimenté; piquant; relevé; salé; épicé conversation corsée; corsé; pimenté; piquant; poivré; salé; épicé
kruidig aromatique; assaisonné; corsé; fort; pimenté; piquant; relevé; salé; épicé
pikant croustillant; piquant; poivré; relevé; salé; épicé appétissant; audacieux; captivant; chaud; excitant; hardi; lubrique; osé; passionnant; pimenté; piquant; poivré; ragoûtant; risqué; sensuel; sensuellement; sexy; téméraire; voluptueux; âcre; âpre; épicé; érotique
pittig aromatique; assaisonné; corsé; fort; pimenté; piquant; relevé; salé; épicé appétissant; chaud; conversation corsée; corsé; difficile; difficilement; dur; pimenté; piquant; poivré; ragoûtant; sévère; épicé

Synoniemen voor "relevé":


Wiktionary: relevé

Cross Translation:
FromToVia
• relevé → uittreksel ↔ statement — finance: document that summarizes financial activity

relever:

relever werkwoord (relève, relèves, relevons, relevez, )

  1. relever (lever; se lever; se mettre debout; )
    opstaan; verheffen; gaan staan; omhoogkomen
    • opstaan werkwoord (sta op, staat op, stond op, stonden op, opgestaan)
    • verheffen werkwoord (verhef, verheft, verhief, verhieven, verheven)
    • gaan staan werkwoord
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
  2. relever (rehausser; augmenter; élever; surélever; majorer)
    verhogen; hoger maken
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • hoger maken werkwoord
  3. relever (maintenir; tenir levé; soutenir)
    ophouden; in de hoogte houden; hooghouden; omhooghouden
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • hooghouden werkwoord (houd hoog, houdt hoog, hield hoog, hielden hoog, hooggehouden)
    • omhooghouden werkwoord (houd omhoog, houdt omhoog, hield omhoog, hielden omhoog, omhooggehouden)
  4. relever (réconforter; remonter; rehausser; )
    opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen
    • opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
    • opkalefateren werkwoord (kalefater op, kalefatert op, kalefaterde op, kalefaterden op, opgekalefaterd)
    • opvijzelen werkwoord (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)
    • oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)
  5. relever (rehausser; augmenter; hausser)
    verhogen; ophogen
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  6. relever (retrousser; rouler; trousser)
    opstropen; oprollen
    • opstropen werkwoord (stroop op, stroopt op, stroopte op, stroopten op, opgestroopt)
    • oprollen werkwoord (rol op, rolt op, rolde op, rolden op, opgerold)
  7. relever (soulever; lever)
    ophalen; omhooghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • omhooghalen werkwoord (haal omhoog, haalt omhoog, haalde omhoog, haalden omhoog, omhooggehaald)
  8. relever (enlever; sortir; retirer)
    uithalen; loshalen
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • loshalen werkwoord
  9. relever (enlever; sortir)
    uithalen; naar buiten halen
  10. relever (replier)
    opklappen
    • opklappen werkwoord (klap op, klapt op, klapte op, klapten op, opgeklapt)

Conjugations for relever:

Présent
  1. relève
  2. relèves
  3. relève
  4. relevons
  5. relevez
  6. relèvent
imparfait
  1. relevais
  2. relevais
  3. relevait
  4. relevions
  5. releviez
  6. relevaient
passé simple
  1. relevai
  2. relevas
  3. releva
  4. relevâmes
  5. relevâtes
  6. relevèrent
futur simple
  1. relèverai
  2. relèveras
  3. relèvera
  4. relèverons
  5. relèverez
  6. relèveront
subjonctif présent
  1. que je relève
  2. que tu relèves
  3. qu'il relève
  4. que nous relevions
  5. que vous releviez
  6. qu'ils relèvent
conditionnel présent
  1. relèverais
  2. relèverais
  3. relèverait
  4. relèverions
  5. relèveriez
  6. relèveraient
passé composé
  1. ai relevé
  2. as relevé
  3. a relevé
  4. avons relevé
  5. avez relevé
  6. ont relevé
divers
  1. relève!
  2. relevez!
  3. relevons!
  5. relevé
  6. relevant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor relever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogkomen monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
ophouden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
oplappen pratiquer
verheffen adoration; considération; culte; culte divin; déférence; estime; hommage; respect; vénération; égard
verhogen rehaussement à l'aide de terre
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gaan staan dresser; lever; monter; relever; s'élever; se dresser; se lever; se mettre debout monter; s'élever; se dresser; se lever; surgir; venir en haut
hoger maken augmenter; majorer; rehausser; relever; surélever; élever
hooghouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
in de hoogte houden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
loshalen enlever; relever; retirer; sortir
naar buiten halen enlever; relever; sortir
omhooghalen lever; relever; soulever soulever
omhooghouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
omhoogkomen dresser; lever; monter; relever; s'élever; se dresser; se lever; se mettre debout bondir; dresser; décoller; monter; prendre de la hauteur; réapparaître à la surface; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; élever
ophalen lever; relever; soulever aller chercher; aller prendre; améliorer; chercher; collecter; emporter; enlever; lever; prendre; ramasser; recueillir; récupérer; venir chercher
ophogen augmenter; hausser; rehausser; relever rehausser; remblayer; élever
ophouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé abandonner; achever; arrêter; attarder; bloquer; casser; cesser; conclure; couper; disparaître; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; décéder; défaire; dégrafer; délimiter; déserter; détacher; dételer; dévisser; en finir; finir; interrompre; laisser; limiter; mettre au point; mettre fin à; mourir; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; ralentir; rendre l'âme; renoncer à; retarder; résilier; s'achever; s'éteindre; se terminer; stopper; suspendre; temporiser; tenir levé; terminer; être en voie d'extinction; être en voie de disparition; être éliminé
opkalefateren arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
opklappen relever; replier
opknappen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever arranger; enjoliver; rafraîchir; ragaillardir; rajuster; remettre en bon état; remettre à neuf; remonter le moral à; renouveler; restaurer; retaper; revitaliser; réconforter; régénérer; réhabiliter; rénover; se requinquer; se retaper
oplappen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
oprollen relever; retrousser; rouler; trousser
opstaan dresser; lever; monter; relever; s'élever; se dresser; se lever; se mettre debout monter; s'élever; se dresser; se lever; surgir; venir en haut
opstropen relever; retrousser; rouler; trousser
opvijzelen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
uithalen enlever; relever; retirer; sortir curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever; enlever le fumier de; fabriquer; ficher; manigancer; nettoyer; nettoyer à fond; retirer; sortir; vider; évacuer
verheffen dresser; lever; monter; relever; s'élever; se dresser; se lever; se mettre debout
verhogen augmenter; hausser; majorer; rehausser; relever; surélever; élever

Synoniemen voor "relever":


Wiktionary: relever

relever
verb
  1. remettre debout ce qui était tomber ; remettre une chose dans la situation où elle doit être, une personne dans son attitude naturelle.
  2. Commencer à se porter mieux
  3. Se rétablir
  4. Être dans la mouvance d’une seigneurie
  5. Être dans une sorte de dépendance
  6. Figuré
relever
verb
  1. de aandacht bijzonder vestigen op, beter doen uitkomen, accentueren

Verwante vertalingen van relevé







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0776 seconde
Page rendered in 1.0 seconds