Frans

Uitgebreide vertaling voor osciller (Frans) in het Nederlands

osciller:

osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )

  1. osciller (dodeliner; bercer; balancer; )
    schommelen; heen en weer zwaaien; slingeren; wiebelen; wiegen
    • schommelen werkwoord (schommel, schommelt, schommelde, schommelden, geschommeld)
    • slingeren werkwoord (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
    • wiebelen werkwoord (wiebel, wiebelt, wiebelde, wiebelden, gewiebeld)
    • wiegen werkwoord (wieg, wiegt, wiegde, wiegden, gewiegd)
  2. osciller (pendiller; se balancer)
    bengelen; slingeren
    • bengelen werkwoord (bengel, bengelt, bengelde, bengelden, gebengeld)
    • slingeren werkwoord (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
  3. osciller (jeter des flambes; flamber; vaciller; trembloter)
    vlammen; flikkeren; flakkeren
    • vlammen werkwoord (vlam, vlamt, vlamde, vlamden, gevlamd)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • flakkeren werkwoord
  4. osciller (être houleux; secouer; balancer; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)
  5. osciller
  6. osciller (fluctuer; vaciller; tituber)
    fluctueren; variëren
    • fluctueren werkwoord (fluctueer, fluctueert, fluctueerde, fluctueerden, gefluctueerd)
    • variëren werkwoord (varieer, varieert, varieerde, varieerden, gevarieerd)
  7. osciller (agiter; virer; secouer; )
    zwaaien; heen en weer zwaaien; slingeren; zwenken
    • zwaaien werkwoord (zwaai, zwaait, zwaaide, zwaaiden, gezwaaid)
    • slingeren werkwoord (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
    • zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  8. osciller (chanceler; vaciller; balancer)
    wankelen
    • wankelen werkwoord (wankel, wankelt, wankelde, wankelden, gewankeld)
  9. osciller (vaciller; bercer; balancer; chanceler)
    wiegelen
    • wiegelen werkwoord (wiegel, wiegelt, wiegelde, wiegelden, gewiegeld)
  10. osciller (bercer; secouer; balancer; )
    schommelen; wiegen
    • schommelen werkwoord (schommel, schommelt, schommelde, schommelden, geschommeld)
    • wiegen werkwoord (wieg, wiegt, wiegde, wiegden, gewiegd)
  11. osciller (tordre légèrement; secouer; agiter; tordre; tournoyer)
    wriggelen; wrikken

Conjugations for osciller:

Présent
  1. oscille
  2. oscilles
  3. oscille
  4. oscillons
  5. oscillez
  6. oscillent
imparfait
  1. oscillais
  2. oscillais
  3. oscillait
  4. oscillions
  5. oscilliez
  6. oscillaient
passé simple
  1. oscillai
  2. oscillas
  3. oscilla
  4. oscillâmes
  5. oscillâtes
  6. oscillèrent
futur simple
  1. oscillerai
  2. oscilleras
  3. oscillera
  4. oscillerons
  5. oscillerez
  6. oscilleront
subjonctif présent
  1. que j'oscille
  2. que tu oscilles
  3. qu'il oscille
  4. que nous oscillions
  5. que vous oscilliez
  6. qu'ils oscillent
conditionnel présent
  1. oscillerais
  2. oscillerais
  3. oscillerait
  4. oscillerions
  5. oscilleriez
  6. oscilleraient
passé composé
  1. ai oscillé
  2. as oscillé
  3. a oscillé
  4. avons oscillé
  5. avez oscillé
  6. ont oscillé
divers
  1. oscille!
  2. oscillez!
  3. oscillons!
  4. oscillé
  5. oscillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor osciller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren étincellement
golven lames; vagues
zwenken conversions; rotation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bengelen osciller; pendiller; se balancer
deinen balancer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux
flakkeren flamber; jeter des flambes; osciller; trembloter; vaciller
flikkeren flamber; jeter des flambes; osciller; trembloter; vaciller basculer; briller; culbuter; dégringoler; resplendir; tomber; étinceler
fluctueren fluctuer; osciller; tituber; vaciller
golven balancer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux gicler; ondoyer; onduler; ruisseler
heen en weer zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; cahoter; chanceler; dodeliner; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer
oscilleren osciller
schommelen balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; chanceler; dodeliner; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux
slingeren agiter; balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; cahoter; chanceler; dodeliner; fluctuer; osciller; pendiller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer jeter; traîner
variëren fluctuer; osciller; tituber; vaciller différer; diverger; varier
vlammen flamber; jeter des flambes; osciller; trembloter; vaciller jaillir
wankelen balancer; chanceler; osciller; vaciller
wiebelen balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; osciller; se balancer
wiegelen balancer; bercer; chanceler; osciller; vaciller
wiegen balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; chanceler; dodeliner; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux
wriggelen agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer
wrikken agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer faire bouger en tirant
zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer faire au revoir de la main; faire signe de la main; faire signe à; saluer; saluer de la main
zwenken agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer détourner; faire volte-face; obliquer; s'écarter; s'écarter brusquement; tourner; virer

Synoniemen voor "osciller":


Wiktionary: osciller

osciller osciller
verb
  1. oscilleren
  2. (ergatief)

Cross Translation:
FromToVia
osciller wiebelen; wankelen wobble — move with an uneven or rocking motion