Frans

Uitgebreide vertaling voor me (Frans) in het Nederlands

me:

me

  1. me (moi; m')

me bijvoeglijk naamwoord

  1. me (moi)
    mij
    • mij bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor me:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
me m'; me; moi
mij m'; me; moi
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mij me; moi

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me mij; me me — direct object of a verb
me me me — obsolete reflexive
me mij; me me — indirect object of a verb
me mezelf; mijzelf myself — me, reflexive case of I

âme:

âme [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'âme (caractère; nature)
    de ziel
    • ziel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'âme (ardeur; énergie; force; )
    momentum; de esprit; de energie; de daadkracht; de werklust; de kracht; de puf; de aandrift; de fut
    • momentum [znw.] zelfstandig naamwoord
    • esprit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • energie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • daadkracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • werklust [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aandrift [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fut [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. l'âme (nature; poitrine; caractère; tempérament; buste)
    het karakter; de mentaliteit; het gemoed; de natuur; de geaardheid; de aard; de inborst; de inslag
    • karakter [het ~] zelfstandig naamwoord
    • mentaliteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gemoed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • natuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • geaardheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • inborst [de ~] zelfstandig naamwoord
    • inslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. l'âme (apparition; fantôme; connaissance; )
    de geest; de verschijning; de geestverschijning; de schim; de spookverschijning; het spook
  5. l'âme (esprit; disposition; tempérament; )
    de stemming; de gemoedstoestand

Vertaal Matrix voor âme:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrift ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie impulsion; instinct; nez; odorat; pulsion; tendance; urgence
aard buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; catégorie; classe; espèce; genre; nature; sorte; subdivision; type
daadkracht ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
energie ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie dynamique; force; intensité; mentalité; solidité; vigueur; énergie
esprit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
fut ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
geaardheid buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; nature; tempérament
geest apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme esprit; esprit inventif; faculté de penser; génialité; génie; ingéniosité; intellect; intelligence; intention; portée; raison; sens; signification; tendance; teneur
geestverschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme
gemoed buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme
gemoedstoestand caractère; connaissance; disposition; esprit; génie; inclination; intellect; intelligence; nature; penchant; raison; sympathies; tempérament; tendance; âme disposition; disposition d'âme; humeur; moral; état d'âme
inborst buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; disposition; esprit; humeur; nature; tempérament; état d'âme
inslag buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme
karakter buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; lettre; nature; personnalité; signe; signe graphique; tempérament
kracht ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie ardeur; capacité; côté fort; dynamique; feu; force; fougue; intensité; passion; pouvoir; pouvoirs; puissance; solidité; verve; vigueur; violence; véhémence; énergie
mentaliteit buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme attitude; façon de penser; mentalité
momentum ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
natuur buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme caractère; nature; tempérament
puf ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
schim apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme aspect; figure; forme; ombre; silhouette
spook apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme fantôme
spookverschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme apparition; esprit; fantôme; revenant; spectre
stemming caractère; connaissance; disposition; esprit; génie; inclination; intellect; intelligence; nature; penchant; raison; sympathies; tempérament; tendance; âme disposition; disposition d'âme; disposition mentale; humeur; moral; vote; état d'âme
verschijning apparition; connaissance; esprit; fantôme; génie; hantise; intellect; intelligence; raison; revenant; spectre; vision; âme air; air de quelqu'un; allure; apparence; apparition; aspect; comparution; dehors; extérieur; figure; forme; mine; parution; physique; silhouette
werklust ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie application; ardeur; assiduité; diligence; ferveur; industrie; zèle; élan
ziel caractère; nature; âme
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kracht puissance

Synoniemen voor "âme":


Wiktionary: âme

âme
noun
  1. principe de la vie chez un être humain.
âme
noun
  1. een houten stokje ingeklemd tussen het boven- en onderblad van de klankkast van een snaarinstrument
  2. het wezen van het niet-stoffelijke van de mens

Cross Translation:
FromToVia
âme ziel soul — the spirit or essence of a person that is believed to live on after the person’s death
âme ziel soul — life, energy, vigour



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor me (Nederlands) in het Frans

me:

me

  1. me (mij)

Vertaal Matrix voor me:

PronounVerwante vertalingenAndere vertalingen
- mij
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
moi ik
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
m' me; mij
me me; mij
moi me; mij ik
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
me mij
moi mij

Synoniemen voor "me":


Verwante definities voor "me":

  1. eerste persoon enkelvoud, object1
    • hij heeft me gezien1
  2. eerste persoon enkelvoud, wederkerend1
    • pardon, ik vergis me1

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me → m'; me; moi me — direct object of a verb
me → m'; me me — obsolete reflexive
me moi me — object of a preposition
me → m'; me; moi me — indirect object of a verb

tot zich nemen:

tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)

  1. tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; )
    manger goulûment; dévorer; consommer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir; savourer
    • manger goulûment werkwoord
    • dévorer werkwoord (dévore, dévores, dévorons, dévorez, )
    • consommer werkwoord (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • bouffer werkwoord (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • goûter werkwoord (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • déguster werkwoord (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • engloutir werkwoord (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • bâfrer werkwoord (bâfre, bâfres, bâfrons, bâfrez, )
    • déglutir werkwoord (déglutis, déglutit, déglutissons, déglutissez, )
    • savourer werkwoord (savoure, savoures, savourons, savourez, )
  2. tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; )
    dîner; casser la croûte; manger; déjeuner; souper; bouffer; consommer; déguster; croquer
    • dîner werkwoord (dîne, dînes, dînons, dînez, )
    • casser la croûte werkwoord
    • manger werkwoord (mange, manges, mangeons, mangez, )
    • déjeuner werkwoord (déjeune, déjeunes, déjeunons, déjeunez, )
    • souper werkwoord (soupe, soupes, soupons, soupez, )
    • bouffer werkwoord (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • consommer werkwoord (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • déguster werkwoord (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • croquer werkwoord (croque, croques, croquons, croquez, )

Conjugations for tot zich nemen:

o.t.t.
  1. neem mij tot zich
  2. neemt je tot zich
  3. neemt zich tot zich
  4. nemen ons tot zich
  5. nemen ons tot zich
  6. nemen ons tot zich
o.v.t.
  1. me
  2. je
  3. zich
  4. ons
  5. je
  6. zich
v.t.t.
  1. ben mij tot zich genomen
  2. bent je tot zich genomen
  3. is zich tot zich genomen
  4. zijn ons tot zich genomen
  5. zijn je tot zich genomen
  6. zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
  1. was mij tot zich genomen
  2. was je tot zich genomen
  3. was zich tot zich genomen
  4. waren ons tot zich genomen
  5. waren je tot zich genomen
  6. waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
  1. zal mij zich nemen
  2. zult je zich nemen
  3. zal zich zich nemen
  4. zullen ons zich nemen
  5. zullen je zich nemen
  6. zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
  1. zou mij zich nemen
  2. zou je zich nemen
  3. zou zich zich nemen
  4. zouden ons zich nemen
  5. zouden je zich nemen
  6. zouden zich zich nemen
diversen
  1. neem je tot zich!
  2. neemt u tot zich!
  3. tot zich genomen
  4. tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tot zich nemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouffer oppeuzelen; opvreten
déjeuner koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; twaalfuurtje
dîner avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
goûter theevisite
souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouffer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen bikken; bollen; brassen; eten; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
bâfrer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen brassen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
casser la croûte consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; schaften; tegoed doen
consommer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; bikken; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; opeten; ophebben; opmaken; opvreten; slijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten
croquer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen afschilderen; beschrijven; eten; kluiven; knauwen; leegeten; omschrijven; onfatsoenlijk eten; opeten; schetsen; vreten; weghappen
déglutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
déguster bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; proberen; proeven; smaken; voorproeven
déjeuner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; lunchen; ontbijt eten; ontbijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
dévorer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aan flarden scheuren; doorslikken; ergens uitscheuren; kapot scheuren; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opvreten; slikken; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verorberen; verscheuren; verslinden; verzwelgen; vreten
dîner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
engloutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; doorslikken; inproppen; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
goûter bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; proberen; proeven; smaken; snoepen; tegoed doen; voorproeven
manger consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; dineren; eten; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; vreten
manger goulûment bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
savourer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; lekker eten; proeven; savoureren; smaken; smikkelen; smullen
souper consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; souperen; tegoed doen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
consommer verbruiken