Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- marier:
-
Wiktionary:
- marier → trouwen, in het huwelijk treden, in de echt verbinden, uithuwelijken
- marier → trouwen, huwen, in de echt verbinden
Frans
Uitgebreide vertaling voor marier (Frans) in het Nederlands
marier:
marier werkwoord (marie, maries, marions, mariez, marient, mariais, mariait, mariions, mariiez, mariaient, mariai, marias, maria, mariâmes, mariâtes, marièrent, marierai, marieras, mariera, marierons, marierez, marieront)
-
marier (se marier; épouser)
trouwen; in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; huwen-
in het huwelijk treden werkwoord (treed in het huwelijk, treedt in het huwelijk, trad in het huwelijk, traden in het huwelijk, in het huwelijk getreden)
-
zich in de echt verbinden werkwoord
-
marier (donner en mariage; donner)
uithuwelijken; wegschenken; ten huwelijk geven; uithuwen-
uithuwelijken werkwoord (huwelijk uit, huwelijkt uit, huwelijkte uit, huwelijkten uit, uitgehuwelijkt)
-
ten huwelijk geven werkwoord (geef ten huwelijk, geeft ten huwelijk, gaf ten huwelijk, gaven ten huwelijk, ten huwelijk gegeven)
-
Conjugations for marier:
Présent
- marie
- maries
- marie
- marions
- mariez
- marient
imparfait
- mariais
- mariais
- mariait
- mariions
- mariiez
- mariaient
passé simple
- mariai
- marias
- maria
- mariâmes
- mariâtes
- marièrent
futur simple
- marierai
- marieras
- mariera
- marierons
- marierez
- marieront
subjonctif présent
- que je marie
- que tu maries
- qu'il marie
- que nous mariions
- que vous mariiez
- qu'ils marient
conditionnel présent
- marierais
- marierais
- marierait
- marierions
- marieriez
- marieraient
passé composé
- ai marié
- as marié
- a marié
- avons marié
- avez marié
- ont marié
divers
- marie!
- mariez!
- marions!
- marié
- mariant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor marier:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
huwen | marier; se marier; épouser | |
in het huwelijk treden | marier; se marier; épouser | |
ten huwelijk geven | donner; donner en mariage; marier | |
trouwen | marier; se marier; épouser | |
uithuwelijken | donner; donner en mariage; marier | |
uithuwen | donner; donner en mariage; marier | |
wegschenken | donner; donner en mariage; marier | donner; faire cadeau de |
zich in de echt verbinden | marier; se marier; épouser |