Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: grâce

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: grâce

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. grâce:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor grâce (Frans) in het Nederlands

grâce:

grâce [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la grâce (faveur; messe)
    de gunst; de dienst
    • gunst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • dienst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la grâce (bienveillance; bienfaisance; charité; )
    de gratie; de goedgunstigheid; de welwillendheid
  3. la grâce (absolution; pardon; clémence)
    de kwijtschelding; de begenadiging; de gratie; de genade; het pardon
  4. la grâce (bénédiction; voeu de bonheur; félicité; salut)
    de voorspoed; de zegening; de zegen; het heil; zegenen; gezegende toestand; de wijding
    • voorspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zegening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zegen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
    • heil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zegenen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gezegende toestand [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wijding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. la grâce (compassion; pitié; miséricorde; pardon)
    het mededogen; de barmhartigheid
  6. la grâce (élégance)
    de elegantie; de gratie
    • elegantie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gratie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. la grâce (pardon; rémission; absolution)
    de vergiffenis; de genade; de vergeving; de verschoning; het pardon
  8. la grâce (miséricorde)
    de goedertierenheid; de genade; de gratie
  9. la grâce (charme)
    de bekoorlijkheid; de bevalligheid
  10. la grâce (charme; douceur; gentillesse; amabilité; suavité)
    de lieflijkheid; de lieftalligheid

Vertaal Matrix voor grâce:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barmhartigheid compassion; grâce; miséricorde; pardon; pitié
begenadiging absolution; clémence; grâce; pardon
bekoorlijkheid charme; grâce appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique
bevalligheid charme; grâce
dienst faveur; grâce; messe bienveillance; complaisance; discrétion; humilité; institution; messe; modestie; modicité; obligeance; office divin; prévenance; retenue; serviabilité; service; service militaire
elegantie grâce; élégance
genade absolution; clémence; grâce; miséricorde; pardon; rémission clémence; indulgence; miséricorde
gezegende toestand bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bénédiction; félicité; magnificence; salut
goedertierenheid grâce; miséricorde bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance
goedgunstigheid bienfaisance; bienveillance; bonnes dispositions; bonnes grâces; charité; faveurs; grâce; oeuvres de charité
gratie absolution; bienfaisance; bienveillance; bonnes dispositions; bonnes grâces; charité; clémence; faveurs; grâce; miséricorde; oeuvres de charité; pardon; élégance attrait; charme
gunst faveur; grâce; messe
heil bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bonheur; bonne fortune; bénédiction; félicité; magnificence; prospérité; salut; succès
kwijtschelding absolution; clémence; grâce; pardon absolution; affranchissement; amnistie; dispense; exemption; exonération; libération; mise en liberté; pardon
lieflijkheid amabilité; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité
lieftalligheid amabilité; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité
mededogen compassion; grâce; miséricorde; pardon; pitié
pardon absolution; clémence; grâce; pardon; rémission absolution; amnistie; excuse; exonération; fait de s'excuser; fait de se justifier; pardon
vergeving absolution; grâce; pardon; rémission
vergiffenis absolution; grâce; pardon; rémission
verschoning absolution; grâce; pardon; rémission change de linge; changement; conversion; fait de s'excuser; fait de se justifier; récusation; substitution; échange
voorspoed bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bonheur; bonne fortune; bénédiction; félicité; magnificence; prospérité; salut; succès
welwillendheid bienfaisance; bienveillance; bonnes dispositions; bonnes grâces; charité; faveurs; grâce; oeuvres de charité affabilité; amabilité; amitié; bienveillance; bonté; clémence; complaisance; cordialité; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; obligeance; tolérance
wijding bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bénédiction; consécration; sanctification
zegen bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bénédiction; félicité; magnificence; salut
zegenen bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bénédiction; félicité; magnificence; salut
zegening bénédiction; félicité; grâce; salut; voeu de bonheur bénédiction; consécration; félicité; magnificence; salut; sanctification
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zegenen bénir; consacrer; donner la bénédiction; sanctifier
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pardon désolé; excusez-moi; mes excuses; pardon

Synoniemen voor "grâce":


Wiktionary: grâce

grâce
noun
  1. Ce qui plaît dans les attitudes, les manières, les discours. Un certain agrément, un certain charme indéfinissable.
grâce
noun
  1. het afzien van de uitvoering van een straf
Cross Translation:
FromToVia
• grâce → zegen ↔ blessing — divine or supernatural aid or reward
• grâce → elegantie ↔ elegance — grace, refinement, and beauty in movement, appearance, or manners
• grâce → genade ↔ grace — free and undeserved favour, especially of God
• grâce → elegantie; gratie ↔ grace — elegant movement, poise or balance

Verwante vertalingen van grâce







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0448 seconde
Page rendered in 1.0 seconds