Enrouler: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

enrouler:
- stropen; ontvellen; opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien
Wiktionary:
- enrouler → oprollen, strengelen, wikkelen, winden
- enrouler → opwinden, oprollen, strikken

Frans

Uitgebreide vertaling voor enrouler (Frans) in het Nederlands

enrouler:

enrouler werkwoord (enroule, enroules, enroulons, enroulez, enroulent, enroulais, enroulait, enroulions, enrouliez, enroulaient, enroulai, enroulas, enroula, enroulâmes, enroulâtes, enroulèrent, enroulerai, enrouleras, enroulera, enroulerons, enroulerez, enrouleront)

enrouler (écorcher; retrousser; bobiner; rouler; trousser)
stropen; ontvellen
- stropen werkwoord (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
- ontvellen werkwoord (ontvel, ontvelt, ontvelde, ontvelden, ontveld)
enrouler (tourner vers le haut; embobiner; augmenter)
opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien
- opdraaien werkwoord (draai op, draait op, draaide op, draaiden op, opgedraaid)
- omhoogdraaien werkwoord (draai omhoog, draait omhoog, draaide omhoog, draaiden omhoog, omhooggedraaid)
- hoger draaien werkwoord (draai hoger, draait hoger, draaide hoger, draaiden hoger, hoger gedraaid)

Conjugations for enrouler:

Présent

enroule
enroules
enroule
enroulons
enroulez
enroulent

imparfait

enroulais
enroulais
enroulait
enroulions
enrouliez
enroulaient

passé simple

enroulai
enroulas
enroula
enroulâmes
enroulâtes
enroulèrent

futur simple

enroulerai
enrouleras
enroulera
enroulerons
enroulerez
enrouleront

subjonctif présent

que j'enroule
que tu enroules
qu'il enroule
que nous enroulions
que vous enrouliez
qu'ils enroulent

conditionnel présent

enroulerais
enroulerais
enroulerait
enroulerions
enrouleriez
enrouleraient

passé composé

ai enroulé
as enroulé
a enroulé
avons enroulé
avez enroulé
ont enroulé

divers

enroule!
enroulez!
enroulons!
enroulé
enroulant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enrouler:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ontvellen		écorchement; éraflure
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hoger draaien	augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
omhoogdraaien	augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
ontvellen	bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher
opdraaien	augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
stropen	bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher	dépouiller; écorcher

Synoniemen voor "enrouler":

bobiner; envider; embobiner; rembobiner; renvider; peloter; lover; torsader; rouler; berner; abuser; tourner; remuer; gronder; émotter

Wiktionary: enrouler

enrouler

verb

rouler plusieurs fois une chose autour d’une autre, ou sur elle-même.
- enrouler → oprollen; strengelen; wikkelen; winden

enrouler

verb

zich ~, tot een rol vormen
- oprollen → enrouler
een draad of kabel draaiend op een as of klos aanbrengen
- winden → enrouler

Cross Translation:

From	To	Via
• enrouler	→ opwinden; oprollen	↔ coil — wind into regular rings
• enrouler	→ strikken	↔ schlingen — sich sehr fest um etwas wickeln

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van enrouler

s'enrouler

Remove Ads

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: enrouler

Uitgebreide vertaling voor enrouler (Frans) in het Nederlands

enrouler:

enrouler werkwoord (enroule, enroules, enroulons, enroulez, enroulent, enroulais, enroulait, enroulions, enrouliez, enroulaient, enroulai, enroulas, enroula, enroulâmes, enroulâtes, enroulèrent, enroulerai, enrouleras, enroulera, enroulerons, enroulerez, enrouleront)

enrouler (écorcher; retrousser; bobiner; rouler; trousser)

enrouler (tourner vers le haut; embobiner; augmenter)

Conjugations for enrouler:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor enrouler:

Synoniemen voor "enrouler":

Wiktionary: enrouler

Verwante vertalingen van enrouler