Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: divorce

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: divorce

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

divorce:
- echtscheiding
divorcer:
- scheiden; uit elkaar gaan
divorcé:
- ontbonden; opgeheven; uiteengevallen; uiteengegaan
Wiktionary:
- divorce → echtscheiding
- divorce → echtscheiding
- divorcé → gescheiden

Frans

Uitgebreide vertaling voor divorce (Frans) in het Nederlands

divorce:

divorce [le ~] zelfstandig naamwoord

le divorce
de echtscheiding
- echtscheiding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor divorce:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
echtscheiding	divorce

Synoniemen voor "divorce":

disjonction; bifurcation; séparation; désunion; division; scission; répudiation; rupture; rejet

Wiktionary: divorce

divorce

noun

dissolution judiciaire du mariage.
- divorce → echtscheiding

divorce

noun

formele verbreking van een huwelijksband
- echtscheiding → divorce

Cross Translation:

From	To	Via
• divorce	→ echtscheiding	↔ divorce — legal dissolution of a marriage

divorcer:

divorcer werkwoord (divorce, divorces, divorçons, divorcez, divorcent, divorçais, divorçait, divorcions, divorciez, divorçaient, divorçai, divorças, divorça, divorçâmes, divorçâtes, divorcèrent, divorcerai, divorceras, divorcera, divorcerons, divorcerez, divorceront)

divorcer (se séparer)
scheiden; uit elkaar gaan
- scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
- uit elkaar gaan werkwoord (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)

Conjugations for divorcer:

Présent

divorce
divorces
divorce
divorçons
divorcez
divorcent

imparfait

divorçais
divorçais
divorçait
divorcions
divorciez
divorçaient

passé simple

divorçai
divorças
divorça
divorçâmes
divorçâtes
divorcèrent

futur simple

divorcerai
divorceras
divorcera
divorcerons
divorcerez
divorceront

subjonctif présent

que je divorce
que tu divorces
qu'il divorce
que nous divorcions
que vous divorciez
qu'ils divorcent

conditionnel présent

divorcerais
divorcerais
divorcerait
divorcerions
divorceriez
divorceraient

passé composé

ai divorcé
as divorcé
a divorcé
avons divorcé
avez divorcé
ont divorcé

divers

divorce!
divorcez!
divorçons!
divorcé
divorçant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor divorcer:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
scheiden	divorcer; se séparer	cliver; couper; dedoubler; dire adieu à; dissocier; découpler; défaire; dégager; dénouer; détacher; fissionner; libérer; ouvrir; se séparer; séparer
uit elkaar gaan	divorcer; se séparer	dire adieu à; se séparer; séparer

Synoniemen voor "divorcer":

répudier; repousser; rejeter; écarter; séparer

divorcé:

divorcé bijvoeglijk naamwoord

divorcé (séparé; dissolu)
ontbonden; opgeheven; uiteengevallen; uiteengegaan
- ontbonden bijvoeglijk naamwoord
- opgeheven bijvoeglijk naamwoord
- uiteengevallen bijvoeglijk naamwoord
- uiteengegaan bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor divorcé:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ontbonden	dissolu; divorcé; séparé
opgeheven	dissolu; divorcé; séparé
uiteengegaan	dissolu; divorcé; séparé
uiteengevallen	dissolu; divorcé; séparé

Wiktionary: divorcé

Cross Translation:

From	To	Via
• divorcé	→ gescheiden	↔ geschieden — im Familienstand nach einer Ehescheidung lebend