Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: clôture

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: clôture

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. clôture:
  2. clôturer:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor clôture (Frans) in het Nederlands

clôturé:


Synoniemen voor "clôturé":


clôture:

clôture [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la clôture (achèvement; fin; cessation)
    de beëindiging; de sluiting; het einde; het slot
    • beëindiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • sluiting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • einde [het ~] zelfstandig naamwoord
    • slot [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la clôture (barricade; barrage)
    de versperring; de afsluiting; de barricade
  3. la clôture (mur; muraille)
    de muur; de heining
    • muur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • heining [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. la clôture (fermeture; verrouillage; barrage; fermoir)
    de afsluiting; de sluiting; het afsluiten; dichtmaken
  5. la clôture (grillage; palissade; treillis; )
    de afrastering; de omheining; de omrastering
  6. la clôture (palissade; treillis)
    de schutting
  7. la clôture (considération finale; conclusion; finale; )
    de conclusie; de slotbeschouwing
  8. la clôture (grille; treillis; grillage; )
    de rooster; de raster; het rasterwerk; de rastering
    • rooster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • raster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rasterwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rastering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  9. la clôture (grillage; treillis; palissade; treillage; grille)
    het hekwerk; het rasterwerk
  10. la clôture (palissade)
    de afschutting
  11. la clôture (rempart; talus boisé)
    de houtwal
    • houtwal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor clôture:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrastering balisage; clôture; délimitation; démarcation; grillage; grille; palissade; treillage; treillis bornes; grillage; limitation; limites; restriction; treillage
afschutting clôture; palissade
afsluiting barrage; barricade; clôture; fermeture; fermoir; verrouillage
barricade barrage; barricade; clôture
beëindiging achèvement; cessation; clôture; fin
conclusie achèvement; bilan; clôture; conclusion; considération finale; fin; finale bilan; conclusion; implication; résultat; résultat définitif; résultat final; somme finale; somme totale; suite; total
dichtmaken barrage; clôture; fermeture; fermoir; verrouillage
einde achèvement; cessation; clôture; fin arrivée; bout; conclusion; dénouement; fin; finale; finish; issue; ligne d'arrivée; résultat
heining clôture; mur; muraille
hekwerk clôture; grillage; grille; palissade; treillage; treillis grille; sécrétion; séparation; treillage
het afsluiten barrage; clôture; fermeture; fermoir; verrouillage
houtwal clôture; rempart; talus boisé
muur clôture; mur; muraille
omheining balisage; clôture; délimitation; démarcation; grillage; grille; palissade; treillage; treillis
omrastering balisage; clôture; délimitation; démarcation; grillage; grille; palissade; treillage; treillis
raster barreaux; barrières; clôture; grillage; grille; lattis; palissade; treillage; treillis grillage; grille; lattage; lattis
rastering barreaux; barrières; clôture; grillage; grille; lattis; palissade; treillage; treillis grillage; grille; lattage; lattis
rasterwerk barreaux; barrières; clôture; grillage; grille; lattis; palissade; treillage; treillis
rooster barreaux; barrières; clôture; grillage; grille; lattis; palissade; treillage; treillis emploi du temps; gril; grille des horaires; horaire; tableau de service
schutting clôture; palissade; treillis
slot achèvement; cessation; clôture; fin bastion; cadenas de vélo; château; château fort; citadelle; fort; forteresse; palais; serrure; serrure de porte
slotbeschouwing achèvement; bilan; clôture; conclusion; considération finale; fin; finale
sluiting achèvement; barrage; cessation; clôture; fermeture; fermoir; fin; verrouillage fermeture à glissière; fermeture éclair; tirette; zip
versperring barrage; barricade; clôture barrage d'une rue; barricade; barrière; encombrement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtmaken apposer les scellés; boucler; cacheter; calfeutrer; clore; colmater; fermer; fermer au verrou; obturer; taper; verrouiller
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
raster grille
rooster feuille de temps

Synoniemen voor "clôture":


Wiktionary: clôture

clôture
noun
  1. omheining, afscheiding
Cross Translation:
FromToVia
• clôture → hek; omheining ↔ fence — barrier

clôturer:

clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )

  1. clôturer (terminer; conclure; clore; )
    afsluiten; naar einde toewerken
  2. clôturer (couvrir; protéger; sauvegarder; )
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  3. clôturer (barrer; marquer; entourer; )
    begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen
    • begrenzen werkwoord (begrens, begrenst, begrenste, begrensten, begrenst)
    • afbakenen werkwoord (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • omlijnen werkwoord (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)
    • afpalen werkwoord (paal af, paalt af, paalde af, paalden af, afgepaald)
  4. clôturer (enclore; palissader; clore)
    omheinen
    • omheinen werkwoord (omhein, omheint, omheinde, omheinden, omheind)
  5. clôturer (restreindre; limiter; borner; )
    beperken; beknotten
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • beknotten werkwoord (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  6. clôturer (palissader; enclore)
    afschutten; afschotten
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • afschotten werkwoord (schot af, schotte af, schotten af, afgeschot)

Conjugations for clôturer:

Présent
  1. clôture
  2. clôtures
  3. clôture
  4. clôturons
  5. clôturez
  6. clôturent
imparfait
  1. clôturais
  2. clôturais
  3. clôturait
  4. clôturions
  5. clôturiez
  6. clôturaient
passé simple
  1. clôturai
  2. clôturas
  3. clôtura
  4. clôturâmes
  5. clôturâtes
  6. clôturèrent
futur simple
  1. clôturerai
  2. clôtureras
  3. clôturera
  4. clôturerons
  5. clôturerez
  6. clôtureront
subjonctif présent
  1. que je clôture
  2. que tu clôtures
  3. qu'il clôture
  4. que nous clôturions
  5. que vous clôturiez
  6. qu'ils clôturent
conditionnel présent
  1. clôturerais
  2. clôturerais
  3. clôturerait
  4. clôturerions
  5. clôtureriez
  6. clôtureraient
passé composé
  1. ai clôturé
  2. as clôturé
  3. a clôturé
  4. avons clôturé
  5. avez clôturé
  6. ont clôturé
divers
  1. clôture!
  2. clôturez!
  3. clôturons!
  5. clôturé
  6. clôturant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor clôturer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbakenen balisage; délimitation; démarcation
afdekken blindage; protection; sauvegarde
afpalen balisage; délimitation; démarcation
afschermen blindage; protection; sauvegarde
afschotten pose d'une clôture
afschutten pose d'une clôture
afsluiten arrêt; fermeture du magasin; verrouillage du magasin
afzetten amputer; repriser
beperken entrave; obstruction
beschermen blindage; protection; sauvegarde
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbakenen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
afdekken abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder blinder; couvrir; cuirasser; desservir; débarrasser; débarrasser la table; nettoyer
afpalen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
afschermen abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder fermer au verrou; verrouiller
afschotten clôturer; enclore; palissader
afschutten abriter; borner; clôturer; couvrir; enclore; mettre à l'abri de; palissader; protéger; préserver; sauvegarder
afsluiten barrer; boucher; clore; clôturer; conclure; fermer; terminer; verrouiller achever; arrêter; boucler; cadenasser; casser; cesser; clore; conclure; couper; délimiter; en finir; fermer; fermer au verrou; fermer à clé; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; quitter; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer; verrouiller
afzetten barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper amputer; arrêter; avoir; berner; border; couillonner; couper; descendre; duper; débrancher; débrayer; décevoir; déconnecter; déposer quelque part; encadrer; enjôler; escroquer; faire descendre; faire le charlatan; flouer; laisser quelque part; leurrer; mettre dedans; mettre hors de circuit; rouler; soutirer; stopper; tondre; tricher; tromper; écorcher; étriller; être dupé; être trompé
begrenzen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper borner; contenir; délimiter; limiter; mettre des limites à; restreindre
beknotten borner; clôturer; délimiter; entourer; limiter; restreindre; tailler borner; délimiter; limiter; restreindre
beperken borner; clôturer; délimiter; entourer; limiter; restreindre; tailler amenuiser; amoindrir; baisser; barrer; comprendre; contenir; contrecarrer; diminuer; décroître; défaillir; endiguer; englober; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; restreindre; réduire; résister à; s'opposer à
beschermen abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder abriter; assurer la surveillance; cacher; conserver; défendre; garder; installer un système d'alarme; maintenir; mettre en sûreté; mettre à l'abri de; munir d'une installation d'alarme; patronner; protéger; préserver; recéler; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose
beschutten abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder abriter; cacher; défendre; mettre en sûreté; protéger; préserver; recéler; sauvegarder
naar einde toewerken barrer; boucher; clore; clôturer; conclure; fermer; terminer; verrouiller
omheinen clore; clôturer; enclore; palissader
omlijnen barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper

Synoniemen voor "clôturer":


Wiktionary: clôturer

clôturer
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
clôturer
verb
  1. aan alle kanten omsluiten

Verwante vertalingen van clôture







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0770 seconde
Page rendered in 1.0 seconds