Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- blâmer:
-
Wiktionary:
- blamer → berispen, uitschelden, afkraken
- blâmer → wijten, verwijten, beschuldigen
Frans
Uitgebreide vertaling voor blamer (Frans) in het Nederlands
blâmer:
blâmer werkwoord (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, blâment, blâmais, blâmait, blâmions, blâmiez, blâmaient, blâmai, blâmas, blâma, blâmâmes, blâmâtes, blâmèrent, blâmerai, blâmeras, blâmera, blâmerons, blâmerez, blâmeront)
-
blâmer (en vouloir à quelqu'un; avoir de la rancune; condamner; reprocher; enlever; éprouver du ressentiment; critiquer; prendre; gronder; compromettre; réprouver; discréditer; jeter quelque chose aux pieds de; avoir de la rancoeur; avoir à redire; retirer; réprimander; déshonorer; garder rancune)
beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven-
iemand iets verwijten werkwoord
-
kwalijk nemen werkwoord
-
voor de voeten gooien werkwoord
-
iemand iets aanrekenen werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
blâmer (reprocher; condamner; réprimander; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; vitupérer; avoir de la rancune; critiquer; avoir de la rancoeur)
beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen-
voor de voeten gooien werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
blâmer (en vouloir à quelqu'un; reprocher; critiquer; réprouver; avoir à redire)
aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven-
kwalijk nemen werkwoord
-
iemand iets verwijten werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
blâmer (réprimander; critiquer)
-
blâmer (réprimander; reprendre; gronder)
-
blâmer (désapprouver; condamner; refuser; critiquer; désavouer; déclarer impropre; réprouver)
Conjugations for blâmer:
Présent
- blâme
- blâmes
- blâme
- blâmons
- blâmez
- blâment
imparfait
- blâmais
- blâmais
- blâmait
- blâmions
- blâmiez
- blâmaient
passé simple
- blâmai
- blâmas
- blâma
- blâmâmes
- blâmâtes
- blâmèrent
futur simple
- blâmerai
- blâmeras
- blâmera
- blâmerons
- blâmerez
- blâmeront
subjonctif présent
- que je blâme
- que tu blâmes
- qu'il blâme
- que nous blâmions
- que vous blâmiez
- qu'ils blâment
conditionnel présent
- blâmerais
- blâmerais
- blâmerait
- blâmerions
- blâmeriez
- blâmeraient
passé composé
- ai blâmé
- as blâmé
- a blâmé
- avons blâmé
- avez blâmé
- ont blâmé
divers
- blâme!
- blâmez!
- blâmons!
- blâmé
- blâmant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor blâmer:
Synoniemen voor "blâmer":
Wiktionary: blamer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blamer | → berispen; uitschelden; afkraken | ↔ lambaste — to scold or verbally reprimand |