Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ticket:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. ticket:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor ticket (Frans) in het Nederlands

ticket:

ticket [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le ticket (billet d'entrée; billet; laissez-passez; )
    het ticket; het toegangsbewijs; het plaatsbewijs; het entreebiljet; het kaartje
    de kaart
    – rechthoekig stukje papier of karton als bewijs van toegang 1
    • kaart [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik heb kaartjes voor de bioscoop1
  2. le ticket (bon; coupon; reçu; )
    de bon; de coupon
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • coupon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. le ticket (carte d'entrée; carte de membres; carte d'identité; ticket d'entrée; carte d'abonnée)
    het pasje
    • pasje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. le ticket (récépissé de versement; reçu; quittance; récépissé)
    het stortingsbewijs; het reçu; de bon
    • stortingsbewijs [het ~] zelfstandig naamwoord
    • reçu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. le ticket (reçu; récépissé de versement; récépissé; )
    het ontvangstbewijs; het reçu

Vertaal Matrix voor ticket:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bon bon; chiffon; coupon; lambeau; pièce; quittance; restant; reçu; récépissé; récépissé de versement; ticket amende; contravention; procès-verbal
coupon bon; chiffon; coupon; lambeau; pièce; quittance; restant; reçu; récépissé; ticket
entreebiljet billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée
kaart billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée carte; carte géographique; carte à jouer; plan
kaartje billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée
ontvangstbewijs quittance; reçu; récipissé; récépissé; récépissé de versement; ticket; ticket de caisse
pasje carte d'abonnée; carte d'entrée; carte d'identité; carte de membres; ticket; ticket d'entrée
plaatsbewijs billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée titre de transport
reçu quittance; reçu; récipissé; récépissé; récépissé de versement; ticket; ticket de caisse reçu; récépissé
stortingsbewijs quittance; reçu; récépissé; récépissé de versement; ticket
ticket billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée
toegangsbewijs billet; billet d'entrée; carte; carte d'entrée; laissez-passez; permis; ticket; ticket d'entrée

Synoniemen voor "ticket":


Wiktionary: ticket

ticket
noun
  1. billet donnant droit à un accès
ticket
noun
  1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname

Cross Translation:
FromToVia
ticket ticket Ticket — Flugkarte, Fahrschein, Eintrittskarte und Ähnliches
ticket ticket ticket — pass for transportation
ticket bekeuring ticket — traffic citation

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van ticket



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ticket (Nederlands) in het Frans

ticket:

ticket [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het ticket (toegangsbewijs; plaatsbewijs; kaart; entreebiljet; kaartje)
    le ticket; le billet; le laissez-passez; la carte; le permis; le ticket d'entrée; le billet d'entrée; la carte d'entrée

Vertaal Matrix voor ticket:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
billet entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs aantekening; bankbiljet; beweringsgrond; bewijs; briefje; kattebelletje; kladbriefje; kladje; krabbel; papiergeld; reisbiljet; schrijfsel; spoorkaartje; tramkaartje
billet d'entrée entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
carte entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs ansicht; ansichtkaart; bergpas; carte; kaart; landkaart; menu; menukaart; pas; prentbriefkaart; speelkaart; spijskaart; toewijzing
carte d'entrée entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs pasje
laissez-passez entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
permis entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs licentie; pas; paspoort; vergunning; vrijbrief
ticket entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bon; coupon; ontvangstbewijs; pasje; reçu; stortingsbewijs
ticket d'entrée entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs pasje
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
permis aangenomen; aanvaard; accoord; geaccepteerd; geoorloofd; gepermitteerd; goedgekeurd; toegelaten; toegestaan; veroorloofd

Verwante woorden van "ticket":

  • tickets

Wiktionary: ticket

ticket
noun
  1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname
ticket
noun
  1. billet donnant droit à un accès

Cross Translation:
FromToVia
ticket ticket; billet Ticket — Flugkarte, Fahrschein, Eintrittskarte und Ähnliches
ticket billet ticket — admission to entertainment
ticket billet; ticket ticket — pass for transportation

Computer vertaling door derden: