Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
servir:
- dienen; bedienen; serveren; van dienst zijn; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen; knoppen bedienen; gerieven; helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen; verstrekken; eten opscheppen; opscheppen; distribueren; verdelen; uitreiken; ronddelen; fungeren; optreden als; voorschotelen
- Wiktionary:
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
Frans
Uitgebreide vertaling voor servi (Frans) in het Nederlands
servi:
Synoniemen voor "servi":
servi vorm van servir:
servir werkwoord (sers, sert, servons, servez, servent, servais, servait, servions, serviez, servaient, servis, servit, servîmes, servîtes, servirent, servirai, serviras, servira, servirons, servirez, serviront)
-
servir
-
servir
-
servir
van dienst zijn-
van dienst zijn werkwoord (ben van dienst, bent van dienst, was van dienst, waren van dienst, van dienst geweest)
-
-
servir (servir à table; prendre soin de; fournir; se charger de; offrir; présenter; mettre en avant; mettre; s'occuper de)
bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen-
aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
-
servir (s'occuper de)
-
servir (être utile à; être au service de)
-
servir (aider; assister; prêter son aide; tendre la main; seconder; rendre service; secourir; être au service de; venir en aide de; dépanner; être utile à; être serviable; soigner; montrer de l'obligeance)
-
servir (distribuer; procurer)
-
servir (servir le manger)
-
servir (distribuer; diviser; partager; répartir; fournir; remettre; procurer; allouer; verser)
-
servir (agir comme; intervenir)
-
servir (servir à table; présenter; offrir)
voorschotelen-
voorschotelen werkwoord (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)
-
Conjugations for servir:
Présent
- sers
- sers
- sert
- servons
- servez
- servent
imparfait
- servais
- servais
- servait
- servions
- serviez
- servaient
passé simple
- servis
- servis
- servit
- servîmes
- servîtes
- servirent
futur simple
- servirai
- serviras
- servira
- servirons
- servirez
- serviront
subjonctif présent
- que je serve
- que tu serves
- qu'il serve
- que nous servions
- que vous serviez
- qu'ils servent
conditionnel présent
- servirais
- servirais
- servirait
- servirions
- serviriez
- serviraient
passé composé
- ai servi
- as servi
- a servi
- avons servi
- avez servi
- ont servi
divers
- sers!
- servez!
- servons!
- servi
- servant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor servir:
Synoniemen voor "servir":
Wiktionary: servir
servir
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• servir | → dienen; bedienen | ↔ await — transitive: to wait on, to serve |
• servir | → opdienen | ↔ dish up — To serve cooked food |
• servir | → dienen | ↔ serve — to work for |
• servir | → gebruiken | ↔ use — employ, apply |
• servir | → bedienen | ↔ wait — to serve customers |
• servir | → serveren | ↔ servieren — Gastronomie: Speisen an den Tisch des Gastes bringen |
Verwante vertalingen van servi
Nederlands