Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- consommé:
-
consommer:
- eten; consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen; bikken; naar binnen werken; vreten; bunkeren; zitten proppen; schransen; tegoed doen; schrokken; leegeten; opvreten; verbruiken; opmaken; doorjagen; verslijten; slijten; verteren; afdragen; dineren; uitgebreid eten; tafelen; knauwen; kluiven; laven; lenigen; lessen; verslinden; volvoeren; ophebben; uitgeven voor een maaltijd
- verbruiken
-
Wiktionary:
- consommé → volstrekt, volslagen
- consommer → consumeren, slopen, verbruiken, verorberen, verteren, nuttigen, opgebruiken
- consommer → consumeren, verbruiken, volbrengen, voltooien, consummeren, verbruik, consumptie
Frans
Uitgebreide vertaling voor consommé (Frans) in het Nederlands
consommée:
Synoniemen voor "consommée":
consommé:
-
le consommé (potage aux légumes; soupe; bouillon; julienne)
-
le consommé (bouillon; extrait de viande)
-
le consommé
-
consommé (mangé; digéré)
-
consommé (achevé; accompli; fini)
voleindigd-
voleindigd bijvoeglijk naamwoord
-
-
consommé (accompli)
doorgekneed-
doorgekneed bijvoeglijk naamwoord
-
-
consommé
Vertaal Matrix voor consommé:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bouillon | bouillon; consommé; extrait de viande; julienne; potage aux légumes; soupe | |
groentesoep | bouillon; consommé; julienne; potage aux légumes; soupe | potage aux légumes |
soep | bouillon; consommé; julienne; potage aux légumes; soupe | soupe aux pois |
vleesaftreksel | bouillon; consommé; extrait de viande | |
vleessoep | consommé | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verbruikt | consommé; digéré; mangé | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doorgekneed | accompli; consommé | |
verteerd | consommé; digéré; mangé | |
voleindigd | accompli; achevé; consommé; fini |
Synoniemen voor "consommé":
Wiktionary: consommé
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• consommé | → volstrekt; volslagen | ↔ consummate — complete, perfect, absolute |
consommé vorm van consommer:
consommer werkwoord (consomme, consommes, consommons, consommez, consomment, consommais, consommait, consommions, consommiez, consommaient, consommai, consommas, consomma, consommâmes, consommâtes, consommèrent, consommerai, consommeras, consommera, consommerons, consommerez, consommeront)
-
consommer (dîner; casser la croûte; manger; déjeuner; souper; bouffer; déguster; croquer)
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
consommer (manger; bouffer)
eten; bikken; naar binnen werken-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
consommer (savourer; manger goulûment; dévorer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen werkwoord
-
consommer (finir; manger; croquer)
-
consommer (manger; finir)
-
consommer (utiliser; consumer; digérer; dépenser; user; se consumer; se corroder)
-
consommer (user; se corroder; se consumer; s'user)
-
consommer (manger; finir; croquer)
-
consommer (dîner; manger copieusement; déjeuner; manger; être à table)
-
consommer (ronger; savourer; bouffer; grignoter; manger; goûter; déguster; croquer; sucer; casser la croûte; suçoter)
-
consommer (goûter; souper; manger; casser la croûte; bouffer; déjeuner; dîner)
-
consommer (dévorer; digérer)
-
consommer (exécuter; perpétrer)
-
consommer (avoir consommé; avaler; avoir bu; avoir dépensé; avoir mangé)
-
consommer (dépenser; digérer; se corroder; user; se consumer)
-
consommer
Conjugations for consommer:
Présent
- consomme
- consommes
- consomme
- consommons
- consommez
- consomment
imparfait
- consommais
- consommais
- consommait
- consommions
- consommiez
- consommaient
passé simple
- consommai
- consommas
- consomma
- consommâmes
- consommâtes
- consommèrent
futur simple
- consommerai
- consommeras
- consommera
- consommerons
- consommerez
- consommeront
subjonctif présent
- que je consomme
- que tu consommes
- qu'il consomme
- que nous consommions
- que vous consommiez
- qu'ils consomment
conditionnel présent
- consommerais
- consommerais
- consommerait
- consommerions
- consommeriez
- consommeraient
passé composé
- ai consommé
- as consommé
- a consommé
- avons consommé
- avez consommé
- ont consommé
divers
- consomme!
- consommez!
- consommons!
- consommé
- consommant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
consommer
Vertaal Matrix voor consommer:
Synoniemen voor "consommer":
Wiktionary: consommer
consommer
Cross Translation:
verb
consommer
-
détruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
- consommer → consumeren; slopen; verbruiken; verorberen; verteren
verb
-
voedsel gebruiken
-
alles gebruiken tot het op is
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• consommer | → consumeren; verbruiken | ↔ consume — to use |
• consommer | → consumeren | ↔ consume — to eat |
• consommer | → volbrengen; voltooien | ↔ consummate — to bring something to completion |
• consommer | → consummeren | ↔ consummate — to make (a marriage) complete by engaging in first sexual intercourse |
• consommer | → verbruik; consumptie | ↔ consumption — the act of consuming something |
• consommer | → consumeren | ↔ konsumieren — etwas zu sich nehmen |
Computer vertaling door derden: