Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- accueillant:
- accueillir:
-
Wiktionary:
- accueillant → ontvangen, verwelkomen, (iets goed of slecht) opnemen, gezellig
- accueillir → groeten, begroeten, genieten, krijgen, ontvangen, toucheren, accepteren, aannemen, onthalen
- accueillir → ontvangen, aannemen, verwelkomen, welkom heten
Frans
Uitgebreide vertaling voor accueillant (Frans) in het Nederlands
accueillant:
-
accueillant (aimable; sympathique; gentil; serviable; attentif; sympa; convenable; gentiment; bon; agréable; sympathiquement; obligeant; aimablement; affable; amicalement; amical; honnête; brave; affablement; empressé; attentivement; prévenant; agréablement; charmant; attentionné; plein d'égards)
vriendelijk; aardig; goedhartig; behulpzaam; zachtaardig; attent; hulpvaardig; aangenaam; plezierig; goedaardig; voorkomend-
vriendelijk bijvoeglijk naamwoord
-
aardig bijvoeglijk naamwoord
-
goedhartig bijvoeglijk naamwoord
-
behulpzaam bijvoeglijk naamwoord
-
zachtaardig bijvoeglijk naamwoord
-
attent bijvoeglijk naamwoord
-
hulpvaardig bijvoeglijk naamwoord
-
aangenaam bijvoeglijk naamwoord
-
plezierig bijvoeglijk naamwoord
-
goedaardig bijvoeglijk naamwoord
-
voorkomend bijvoeglijk naamwoord
-
-
accueillant (charmant; gentil; sympa; sympathiquement; plaisant; mignon; adorable; attirant; séduisant; gentiment; aimable; alléchant; ravissant; amical; envoûtant; aimablement; amicalement; d'une manière charmante; d'une façon charmante)
-
accueillant (sympa; joli; chouette; drôle; aimable; bien; sympathiquement; gentil; gentille; plaisant; mignonne; mignon; amusant; gai; chéri; amicalement; aimablement; marrant; chère; cher; gentiment; amical)
sympathiek; aardig; leuk; lief-
sympathiek bijvoeglijk naamwoord
-
aardig bijvoeglijk naamwoord
-
leuk bijvoeglijk naamwoord
-
lief bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor accueillant:
Synoniemen voor "accueillant":
Wiktionary: accueillant
accueillant
adjective
accueillant
-
Qui fait bon accueil.
- accueillant → ontvangen; verwelkomen; (iets goed of slecht) opnemen
adjective
-
knus
accueillir:
accueillir werkwoord (accueille, accueilles, accueillons, accueillez, accueillent, accueillais, accueillait, accueillions, accueilliez, accueillaient, accueillis, accueillit, accueillîmes, accueillîtes, accueillirent, accueillerai, accueilleras, accueillera, accueillerons, accueillerez, accueilleront)
-
accueillir (souhaiter la bienvenue à)
-
accueillir (recevoir; prendre; accepter; engager; ramasser; assumer; entamer)
ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen-
in ontvangst nemen werkwoord (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
-
accueillir (recevoir; régaler de)
-
accueillir (dire bonjour; souhaiter la bienvenue à; saluer)
-
accueillir (abriter; loger)
-
accueillir (fêter; offrir des friandises)
-
accueillir
Conjugations for accueillir:
Présent
- accueille
- accueilles
- accueille
- accueillons
- accueillez
- accueillent
imparfait
- accueillais
- accueillais
- accueillait
- accueillions
- accueilliez
- accueillaient
passé simple
- accueillis
- accueillis
- accueillit
- accueillîmes
- accueillîtes
- accueillirent
futur simple
- accueillerai
- accueilleras
- accueillera
- accueillerons
- accueillerez
- accueilleront
subjonctif présent
- que j'accueille
- que tu accueilles
- qu'il accueille
- que nous accueillions
- que vous accueilliez
- qu'ils accueillent
conditionnel présent
- accueillerais
- accueillerais
- accueillerait
- accueillerions
- accueilleriez
- accueilleraient
passé composé
- ai accueilli
- as accueilli
- a accueilli
- avons accueilli
- avez accueilli
- ont accueilli
divers
- accueille!
- accueillez!
- accueillons!
- accueilli
- accueillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor accueillir:
Synoniemen voor "accueillir":
Wiktionary: accueillir
accueillir
Cross Translation:
verb
accueillir
verb
-
iemand gastvrij verwelkomen
-
het op bezoek krijgen van gasten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• accueillir | → ontvangen; aannemen | ↔ accept — to receive officially |
• accueillir | → verwelkomen; welkom heten | ↔ welcome — affirm or greet the arrival of someone |
Computer vertaling door derden: