Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: édifier

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: édifier

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. édifier:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor édifier (Frans) in het Nederlands

édifier:

édifier werkwoord (édifie, édifies, édifions, édifiez, )

  1. édifier (construire; fonder; bâtir; ériger; lancer)
    bouwen; opbouwen
    • bouwen werkwoord (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)
  2. édifier (fonder; établir; instaurer; )
    oprichten; stichten; instellen; invoeren
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • stichten werkwoord (sticht, stichtte, stichtten, gesticht)
    • instellen werkwoord (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • invoeren werkwoord (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  3. édifier (construire; bâtir; dresser; ériger)
    bouwen; construeren
    • bouwen werkwoord (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • construeren werkwoord (construeer, construeert, construeerde, construeerden, geconstrueerd)
  4. édifier (mettre quelque chose debout; construire; dresser; ériger; bâtir)
    oprichten; optrekken; overeindzetten
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • optrekken werkwoord (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)
    • overeindzetten werkwoord (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)
  5. édifier (aménager; arranger; organiser; )
    regelen; arrangeren; iets op touw zetten
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
  6. édifier (baser; fonder; établir; )
    grondvesten; funderen; gronden
    • grondvesten werkwoord (grondvest, grondvestte, grondvestten, gegrondvest)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)

Conjugations for édifier:

Présent
  1. édifie
  2. édifies
  3. édifie
  4. édifions
  5. édifiez
  6. édifient
imparfait
  1. édifiais
  2. édifiais
  3. édifiait
  4. édifiions
  5. édifiiez
  6. édifiaient
passé simple
  1. édifiai
  2. édifias
  3. édifia
  4. édifiâmes
  5. édifiâtes
  6. édifièrent
futur simple
  1. édifierai
  2. édifieras
  3. édifiera
  4. édifierons
  5. édifierez
  6. édifieront
subjonctif présent
  1. que j'édifie
  2. que tu édifies
  3. qu'il édifie
  4. que nous édifiions
  5. que vous édifiiez
  6. qu'ils édifient
conditionnel présent
  1. édifierais
  2. édifierais
  3. édifierait
  4. édifierions
  5. édifieriez
  6. édifieraient
passé composé
  1. ai édifié
  2. as édifié
  3. a édifié
  4. avons édifié
  5. avez édifié
  6. ont édifié
divers
  1. édifie!
  2. édifiez!
  3. édifions!
  5. édifié
  6. édifiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor édifier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
instellen mise au point; réglage
opbouwen composition; constitution; construction; rendu; structure; édification
optrekken accélération; démarrage
regelen organisation; réglage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangeren aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger arranger; catégoriser; classer; classifier; convenir; ficher; grouper; orchestrer; organiser; repartir; systématiser
bouwen bâtir; construire; dresser; fonder; lancer; édifier; ériger
construeren bâtir; construire; dresser; édifier; ériger
funderen baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir appuyer; asseoir; baser; faire une substruction de pilotis; fonder; s'établir; établir
gronden baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir abreuver; baser; fonder; s'établir; établir
grondvesten baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir
iets op touw zetten aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger
instellen dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir régler
invoeren dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir entrer; entrer dans; importer
opbouwen bâtir; construire; fonder; lancer; édifier; ériger
oprichten bâtir; construire; dresser; fonder; instaurer; mettre quelque chose debout; édifier; élever; ériger; établir
optrekken bâtir; construire; dresser; mettre quelque chose debout; édifier; ériger fréquenter; voir quelq'un
overeindzetten bâtir; construire; dresser; mettre quelque chose debout; édifier; ériger
regelen aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger achever; adapter; ajuster; arranger; convenir; finir; organiser; raccommoder; régler; terminer
stichten dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir

Synoniemen voor "édifier":


Wiktionary: édifier

édifier
verb
  1. een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen
Cross Translation:
FromToVia
• édifier → bouwen ↔ build — (transitive) to form by combining materials or parts
• édifier → bouwen ↔ bauen — etwas errichten, herstellen (Gebäude, Straßen und Ähnliches)







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0663 seconde
Page rendered in 1.0 seconds