Frans

Uitgebreide vertaling voor mate (Frans) in het Nederlands

mater:

mater werkwoord (mate, mates, matons, matez, )

  1. mater (réduire à l'obéissance; faire de la monnaie de; réduire en morceaux)
    kleinkrijgen
    • kleinkrijgen werkwoord (krijg klein, krijgt klein, kreeg klein, kregen klein, klein gekregen)
  2. mater (ternir; éteindre; matir)
    dof maken
    • dof maken werkwoord (maak dof, maakt dof, maakte dof, maakten dof, dof gemaakt)

Conjugations for mater:

Présent
  1. mate
  2. mates
  3. mate
  4. matons
  5. matez
  6. matent
imparfait
  1. matais
  2. matais
  3. matait
  4. mations
  5. matiez
  6. mataient
passé simple
  1. matai
  2. matas
  3. mata
  4. matâmes
  5. matâtes
  6. matèrent
futur simple
  1. materai
  2. materas
  3. matera
  4. materons
  5. materez
  6. materont
subjonctif présent
  1. que je mate
  2. que tu mates
  3. qu'il mate
  4. que nous mations
  5. que vous matiez
  6. qu'ils matent
conditionnel présent
  1. materais
  2. materais
  3. materait
  4. materions
  5. materiez
  6. materaient
passé composé
  1. ai maté
  2. as maté
  3. a maté
  4. avons maté
  5. avez maté
  6. ont maté
divers
  1. mate!
  2. matez!
  3. matons!
  4. maté
  5. matant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor mater:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dof maken mater; matir; ternir; éteindre
kleinkrijgen faire de la monnaie de; mater; réduire en morceaux; réduire à l'obéissance

Synoniemen voor "mater":


Wiktionary: mater


Cross Translation:
FromToVia
mater lonken; gluren ogle — to stare flirtatiously
mater aankunnen; iets de baas worden dingfestnur im adverbialen Gebrauch von: etwas dingfest machen: eine Sache in den Griff bekommen, unter Kontrolle bringen, zum Ziel führen


Wiktionary: mate


Cross Translation:
FromToVia
mate mat matte — not reflective of light



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mate (Nederlands) in het Frans

mate:

mate [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de mate (kwantiteit)
    la degrée; la quantité
  2. de mate (gradatie; graad)
    le degré; la mesure; la gradation; le niveau; le rang
    • degré [le ~] zelfstandig naamwoord
    • mesure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gradation [la ~] zelfstandig naamwoord
    • niveau [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rang [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mate (grootte; dimensie; omvang; )
    – hoe groot het is 1
    le format; la dimension; la taille; la mesure; la pointure; l'étendue; la mensuration; le sens; la signification; la circonférence

Vertaal Matrix voor mate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
circonférence afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang cirkelomtrek
degré graad; gradatie; mate fase; graad; hiërarchie; laag; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; plan; rang; rangorde; stadium; stand; volgorde
degrée kwantiteit; mate
dimension afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang afmeting; bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; dimensie; maat
format afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bestandsindeling; gegevensindeling
gradation graad; gradatie; mate graad; hiërarchie; laag; niveau; peil; plan; rang; rangorde; stand; volgorde
mensuration afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang
mesure afmeting; dimensie; formaat; graad; gradatie; grootte; maat; mate; omvang Metrics; afmeten; afmeting; duimstok; laag; maat; maateenheid; maatregel; maatstaf; maatstok; niveau; peil; plan; schikking; stand; toetssteen; voorziening
niveau graad; gradatie; mate dimensieniveau; echelon; etage; fase; geleding; graad; hiërarchie; klasse; laag; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; pijlhoogte; plan; rang; rangorde; stadium; stand; verdieping; volgorde; waterpas; woonlaag
pointure afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang
quantité kwantiteit; mate aantal; accumulatie; hoeveelheid; hoop; kwantiteit; kwantum; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; partij; quantum; stapel
rang graad; gradatie; mate gelid; graad; hiërarchie; klasse; maatschappelijke klasse; niveau; orde; peil; rang; rangorde; rij; rij manschappen; rijtje; slag; stand; volgorde; wetenschappelijke graad
sens afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; doel; geest; gevoel; gewichtigheid; inhoud; koers; nut; orgaan; richting; sentiment; strekking; teneur; zin; zintuig
signification afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; geest; gewichtigheid; strekking; tendens; teneur
taille afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang afmeting; beknotting; besnoeiing; figuur; gedaante; gestalte; heup; kerfstok; leest; lichaamslengte; lichaamspostuur; maat; middel; middel van het lichaam; postuur; snoeiing; taille; taillemaat; taillewijdte; uiterlijk
étendue afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bereik; gebied; omvang; scope; uitlegging; uitspreiding; verbreiding; vloeroppervlak; vloeroppervlakte; vloerruimte; zoekbereik
- maat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
étendue in details; uitgewerkt

Verwante woorden van "mate":


Synoniemen voor "mate":


Verwante definities voor "mate":

  1. hoe groot het is1
    • in zekere mate heeft hij gelijk1

Wiktionary: mate

mate
noun
  1. espace compris entre deux marches d’un escalier.
  2. Dimension (sens général)
  3. coupe ; manière dont on couper certaines choses, dont elles tailler.

Cross Translation:
FromToVia
mate degré degree — amount, proportion, extent
mate étendue Umfang — Ausmaß

mate vorm van mat:

mat bijvoeglijk naamwoord

  1. mat (niet uitbundig)
    éteint; bébête; sans souffle; voilé; sans inspiration; terne
  2. mat (gematteerd)
    mat; poudré; opaque; terne; sans éclat
  3. mat (flets)
    mat; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  4. mat (glansloos; dof; beslagen)
    mat; terne; sans éclat
  5. mat (niet helder; dof; flets)
    mat; blême; vague; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • blême bijvoeglijk naamwoord
    • vague bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  6. mat (versuft; soezerig; suf; )
    abruti; terne; étourdi; hébété
  7. mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
    indolent; inanimé; apathique; mort; faible; mou; lent; lentement; terne; misérable; languissant; sans âme; sans envie; indolemment; sans force

mat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
    le dessous de plat; le dessous de table
  2. de mat (grasmat; gras)
    la pelouse; le gazon; l'herbe; le tapis; le paillasson
    • pelouse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gazon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • herbe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tapis [le ~] zelfstandig naamwoord
    • paillasson [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mat (vloermat)
    le paillasson; le tapis; la descente de lit

Vertaal Matrix voor mat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti domkop; dommerik; domoor; druiloor; flierefluiter; idioot; kalfskop; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; minkukel; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; slampamper; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken
descente de lit mat; vloermat beddekleedje
dessous de plat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
dessous de table mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
faible zwakkeling
gazon gras; grasmat; mat gazon; grasperk; grasveld; graszode; plag; zode
herbe gras; grasmat; mat ganja; hennep; marihuana; stuff; weed; wied; wiet
misérable deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
mort dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
paillasson gras; grasmat; mat; vloermat beddekleedje; deurkleedje; deurmat; kokosmat; pispaal; stromat; uitslover; voetveeg
pelouse gras; grasmat; mat bloemperk; gazon; grasperk; grasveld; perk
tapis gras; grasmat; mat; vloermat karpet; kleed; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed
vague breker; duister; duisterheid; golf; golfbeweging; golflijn; golving; onduidelijkheid; ondulatie; roller; undulatie
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dof
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; soezerig; suf; verdoofd
apathique futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap apathisch; energieloos; futloos; hangerig; inactief; lamlendig; landerig; lethargisch; lusteloos; slap
blême dof; flets; mat; niet helder blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauw; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mistroostig; morsig; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; somber; spierwit; triest; troosteloos; vaal; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; wit
bébête mat; niet uitbundig uilachtig
faible futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap arm; bleekjes; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
hébété daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft absent; afwezig; doezelig; duf; gedachteloos; met de mond vol tanden; met open mond; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
inanimé futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bewegingloos; dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; slap; zonder roer
indolemment futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap lijzig; log; loom; vadsig
indolent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
languissant futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
lent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap langzaam; sloom; traag
lentement futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bezadigd; gezapig; sloom
mat beslagen; dof; flets; gematteerd; glansloos; mat; niet helder flauw; grauwkleurig; grijs; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; smakeloos; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zonder smaak; zwijgend
misérable futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
mort futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
mou futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
opaque gematteerd; mat lichtdicht; niet doorzichtig; ondoorzichtelijk; ondoorzichtig; onoverzichtelijk
poudré gematteerd; mat
sans envie futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
sans force futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; krachteloos; krukkig; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
sans inspiration mat; niet uitbundig
sans souffle mat; niet uitbundig
sans âme futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbezield; slap
sans éclat beslagen; dof; gematteerd; glansloos; mat
terne beslagen; daas; dof; flets; futloos; geesteloos; gematteerd; glansloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; niet uitbundig; slap; soezerig; suf; versuft afstompend; bleek; boosaardig; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mistroostig; morsig; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
vague dof; flets; mat; niet helder bleek; flauw; flets; gedempt; halfluid; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig
voilé mat; niet uitbundig bedekt; flauw; gesluierd; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verkapt; verscholen; versluierd; wazig
éteint mat; niet uitbundig
étourdi daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; doezelig; draaierig; duizelig; gedachteloos; lichthoofdig; lichtzinnig; loszinnig; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd

Verwante woorden van "mat":


Synoniemen voor "mat":


Antoniemen van "mat":


Verwante definities voor "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Wiktionary: mat

mat
adjective
  1. qui est dans un état de langueur
  2. Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

Cross Translation:
FromToVia
mat échec et mat checkmate — said when making the conclusive move in chess
mat terne; mat dull — not shiny
mat paillasson; carpette; natte; tapis mat — foot wiping device or floor covering
mat mate; mat matte — not reflective of light

Verwante vertalingen van mate