Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- appliqué:
- appliquer:
-
Wiktionary:
- appliqué → bezig, naarstig
- applique → wandlamp
- appliquer → aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen
- appliquer → toepassen, implementeren, uitwerken
Frans
Uitgebreide vertaling voor appliqué (Frans) in het Nederlands
applique:
Synoniemen voor "applique":
appliqué:
-
appliqué (avec zèle)
-
appliqué (pratique; utile; de façon pratique)
-
appliqué (réalisé; exécuté)
doorgevoerd-
doorgevoerd bijvoeglijk naamwoord
-
-
appliqué
-
appliqué
toegediend-
toegediend bijvoeglijk naamwoord
-
-
appliqué (pratique; de façon pratique; aisé; utile; commode; commodément; aisément)
practisch; nuttig; gemakkelijk-
practisch bijvoeglijk naamwoord
-
nuttig bijvoeglijk naamwoord
-
gemakkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor appliqué:
Synoniemen voor "appliqué":
appliquer:
appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, appliquent, appliquais, appliquait, appliquions, appliquiez, appliquaient, appliquai, appliquas, appliqua, appliquâmes, appliquâtes, appliquèrent, appliquerai, appliqueras, appliquera, appliquerons, appliquerez, appliqueront)
-
appliquer (utiliser; employer; engager; faire usage de; prendre en service; consacrer)
-
appliquer (se servir de; user; prendre; utiliser; faire usage de; employer; user de)
gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen-
gebruik maken van werkwoord (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
appliquer (suivre)
-
appliquer (user; utiliser; employer)
-
appliquer (faire consommer; verser; administrer; faire prendre; faire avaler)
-
appliquer (mettre; asseoir; placer; insérer; installer; signaler; poser; garer; stationner)
-
appliquer (pratiquer; exercer; faire)
-
appliquer
Conjugations for appliquer:
Présent
- applique
- appliques
- applique
- appliquons
- appliquez
- appliquent
imparfait
- appliquais
- appliquais
- appliquait
- appliquions
- appliquiez
- appliquaient
passé simple
- appliquai
- appliquas
- appliqua
- appliquâmes
- appliquâtes
- appliquèrent
futur simple
- appliquerai
- appliqueras
- appliquera
- appliquerons
- appliquerez
- appliqueront
subjonctif présent
- que j'applique
- que tu appliques
- qu'il applique
- que nous appliquions
- que vous appliquiez
- qu'ils appliquent
conditionnel présent
- appliquerais
- appliquerais
- appliquerait
- appliquerions
- appliqueriez
- appliqueraient
passé composé
- ai appliqué
- as appliqué
- a appliqué
- avons appliqué
- avez appliqué
- ont appliqué
divers
- applique!
- appliquez!
- appliquons!
- appliqué
- appliquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor appliquer:
Synoniemen voor "appliquer":
Wiktionary: appliquer
appliquer
Cross Translation:
verb
appliquer
-
mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
- appliquer → aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• appliquer | → toepassen | ↔ apply — to put to use for a purpose |
• appliquer | → implementeren; toepassen; uitwerken | ↔ implement — bring about |
Computer vertaling door derden: