Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: débutant

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: débutant

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. débutant:
  2. débuter:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. debutant:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor débutant (Frans) in het Nederlands

débutant:

débutant [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le débutant (aspirant)
    de beginner; de aspirant; de beginneling
  2. le débutant (débutante)
    de debutante; de debutant
    • debutante [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • debutant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. le débutant (commençant; démarreur)
    de beginner
    • beginner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. le débutant (nouveau; bizuth; blanc-bec; )
    de nieuweling; de nieuwkomer
  5. le débutant (commençant)
    de beginnelinge

Vertaal Matrix voor débutant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aspirant aspirant; débutant aspirant; candidat; postulant
beginneling aspirant; débutant
beginnelinge commençant; débutant
beginner aspirant; commençant; débutant; démarreur
debutant débutant; débutante
debutante débutant; débutante
nieuweling bizuth; blanc-bec; bleu; débutant; débutante; nouveau; novice
nieuwkomer bizuth; blanc-bec; bleu; débutant; débutante; nouveau; novice bizut; bizuth; nouveau; néophyte

Synoniemen voor "débutant":


Wiktionary: débutant

débutant
noun
  1. celui, celle qui débute
débutant
noun
  1. een mannelijk persoon die voor de eerste maal in het openbaar optreedt, speelt of publiceert
Cross Translation:
FromToVia
• débutant → beginner ↔ beginner — someone who just recently started
• débutant → nieuweling; beginneling ↔ newbie — new (inexperienced) user or participant
• débutant → beginner; beginnelinge; beginneling ↔ novice — beginner

débutant vorm van débuter:

débuter werkwoord (débute, débutes, débutons, débutez, )

  1. débuter (commencer; commencer à; démarrer; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  2. débuter (entamer; commencer; démarrer)
    beginnen; aanknopen; aanbinden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
    • aanbinden werkwoord (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)
  3. débuter
    debuteren
    • debuteren werkwoord (debuteer, debuteert, debuteerde, debuteerden, gedebuteerd)
  4. débuter (ouvrir; commencer; partir; )
    beginnen; aanbreken; een begin nemen
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanbreken werkwoord (breek aan, breekt aan, brak aan, braken aan, aangebroken)
    • een begin nemen werkwoord
  5. débuter (entreprendre; engager; commencer; )
    ondernemen; aangaan
    • ondernemen werkwoord (onderneem, onderneemt, ondernam, ondernamen, ondernomen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)

Conjugations for débuter:

Présent
  1. débute
  2. débutes
  3. débute
  4. débutons
  5. débutez
  6. débutent
imparfait
  1. débutais
  2. débutais
  3. débutait
  4. débutions
  5. débutiez
  6. débutaient
passé simple
  1. débutai
  2. débutas
  3. débuta
  4. débutâmes
  5. débutâtes
  6. débutèrent
futur simple
  1. débuterai
  2. débuteras
  3. débutera
  4. débuterons
  5. débuterez
  6. débuteront
subjonctif présent
  1. que je débute
  2. que tu débutes
  3. qu'il débute
  4. que nous débutions
  5. que vous débutiez
  6. qu'ils débutent
conditionnel présent
  1. débuterais
  2. débuterais
  3. débuterait
  4. débuterions
  5. débuteriez
  6. débuteraient
passé composé
  1. ai débuté
  2. as débuté
  3. a débuté
  4. avons débuté
  5. avez débuté
  6. ont débuté
divers
  1. débute!
  2. débutez!
  3. débutons!
  5. débuté
  6. débutant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor débuter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan concerner; fait d'affecter; fait de toucher à
aanknopen attaché; boutonné; lié
aanvangen commencement; début
beginnen commencement; début
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbinden commencer; débuter; démarrer; entamer
aanbreken commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; étrenner
aangaan commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; mettre en marche; prendre; toucher atteindre; compatir; concerner; engager; intéresser; lier; nouer; regarder; s'agir de; s'intéresser; se rapporter à; toucher
aanknopen commencer; débuter; démarrer; entamer aborder; avancer; démarrer; engager; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; lier; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; nouer; ouvrir; proposer
aanvangen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
beginnen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; toucher; étrenner annoncrer; commencer; démarrer; inaugurer; lancer; mettre en marche; se mettre en marche; se mettre en mouvement
debuteren débuter
een begin nemen commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; étrenner
ondernemen commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; mettre en marche; prendre; toucher
starten activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher aborder; allumer; annoncrer; avancer; brancher sur; commencer; démarrer; entamer; entamer la conversation; faire fonctionner; faire marcher; inaugurer; lancer; mettre en circuit; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; établir le contact
van start gaan activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher

Synoniemen voor "débuter":


Wiktionary: débuter

débuter
verb
  1. commencer.
débuter
verb
  1. beginnen, starten
  2. voor de eerste keer doen
Cross Translation:
FromToVia
• débuter → beginnen ↔ beginnen — (transitiv) etwas in Gang setzen, etwas starten, etwas anfangen
• débuter → van start gaan; ingaan; beginnen ↔ beginnen — (intransitiv) sich in Bewegung setzen, starten, anfangen

Verwante vertalingen van débutant



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor débutant (Nederlands) in het Frans

debutant:

debutant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de debutant (debutante)
    le débutant; la débutante

Vertaal Matrix voor debutant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
débutant debutant; debutante aspirant; beginneling; beginnelinge; beginner; nieuweling; nieuwkomer
débutante debutant; debutante beginster; nieuweling; nieuwkomer

Verwante woorden van "debutant":


Wiktionary: debutant

debutant
noun
  1. een mannelijk persoon die voor de eerste maal in het openbaar optreedt, speelt of publiceert
debutant
noun
  1. celui, celle qui débute







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1176 seconde
Page rendered in 1.0 seconds