Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: à

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: à

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. A:
  2. ça:
  3. à:
  4. avoir:
  5. Wiktionary:
  6. Gebruikers suggesties voor à:
    • ten
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. A:
  2. à:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor à (Frans) in het Nederlands

A:

A

  1. A (TOUS PUBLICS)
    EVERYONE; A

Vertaal Matrix voor A:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
A A; TOUS PUBLICS
EVERYONE A; TOUS PUBLICS

ça:

ça

  1. ça (ce; cela)
    het

Vertaal Matrix voor ça:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
het ce; cela; ça

Synoniemen voor "ça":


Wiktionary: ça

ça
pronoun
  1. wijst iets aan dat zich in een afstand van de spreker bevindt
Cross Translation:
FromToVia
• ça → dat ↔ das. — daselbst
• ça → zo; alzo; aldus ↔ thus — in this way or manner

aï:


Synoniemen voor "aï":


Wiktionary: aï

Cross Translation:
FromToVia
• aï → luiaard ↔ sloth — mammal

à:

à bijvoeglijk naamwoord

  1. à (vers)
    naar; naar toe; toe
  2. à (dans; en; par; de)
    in; te
    • in bijvoeglijk naamwoord
    • te bijvoeglijk naamwoord
  3. à (sur; après; en; de)
    aan
    • aan bijvoeglijk naamwoord
  4. à (y; sur; au-dessus; )
    erop; bij; erbij
  5. à (en)
    ergens naartoe; naar
  6. à
    à
    • à bijvoeglijk naamwoord
  7. à (y)
    daaraan

à

  1. à (de; en)
    van
  2. à (par; via; près de; )
    via; bij; ter; te
  3. à
    te

Vertaal Matrix voor à:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bij abeille; abeille domestique; abeille mellifique
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naar en; vers; à ainsi que; ayant mal au coeur; choquant; comme; crasseux; dégoûtant; dégueulasse; déplaisant; dérangeant; désagréable; désagréablement; désolant; fichu; immonde; inconsolable; indisposé; insalubre; lugubre; malade; maladif; malheureux; malpropre; malsain; misérable; morne; morose; mélancolique; patraque; pris de nausées; repoussant; répugnant; révoltant; salement; sombre; sordidement; triste; écoeurant; écoeuré
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daaraan y; à
erbij au-dessus; dans; de; dessus; en; là; sur; y; à; à côté de
erop au-dessus; dans; de; dessus; en; là; sur; y; à; à côté de
toe vers; à allé; barré; fermé
PrepositionVerwante vertalingenAndere vertalingen
te à
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bij autour de; aux environs de; d'après; dans les environs de; en passant par; par; pour; près de; sur; via; à
te autour de; aux environs de; d'après; dans les environs de; en passant par; par; pour; près de; sur; via; à
ter autour de; aux environs de; d'après; dans les environs de; en passant par; par; pour; près de; sur; via; à
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
van de; en; à
via autour de; aux environs de; d'après; dans les environs de; en passant par; par; pour; près de; sur; via; à
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan après; de; en; sur; à
bij au-dessus; dans; de; dessus; en; là; sur; y; à; à côté de
ergens naartoe en; à
in dans; de; en; par; à dans; dedans; en
naar toe vers; à
te dans; de; en; par; à
van depuis maintenant; dès maintenant; à partir de maintenant
à à

Synoniemen voor "à":


Wiktionary: à

à à
adjective
  1. (predicatief) actief, in bedrijf
adverb
  1. in de richting van
Cross Translation:
FromToVia
• à → op; bij ↔ at — in or very near a particular place
• à → om ↔ at — indicating time
• à → op ↔ at — in the direction of
• à → parallel; met ↔ parallel — having the same overall direction
• à → naar ↔ to — in the direction of, and arriving at
• à → tegen; aan; met ↔ to — used after certain adjectives to indicate a relationship
• à → aan ↔ to — used to indicate the indirect object
• à → tot aan; naar ↔ up to — against, next to, near, towards
• à → aan ↔ up to — the option or decision of
• à → verven; spuitbus; retoucheren; met; luchtpenseel ↔ airbrushen — Neologismus, fachsprachlich und umgangssprachlich: eine bildliche, grafische Darstellung mittels Spritzpistolenfarbsprühtechnik (künstlerisch) anfertigenvergleiche Lit-Duden: Universalwörterbuch|A=6
• à → aan ↔ an — Präposition des Ortes; mit dem Dativ (zur Anzeige der Lage): bestimmt einen Ort, mit dem etw. in Berührung ist
• à → aanbieden; presenteren ↔ empfehlen — (reflexiv) sich beziehungsweise seine Dienste für einen bestimmten Zweck zur Verfügung stellen; in Betracht kommen
• à → benedenwaarts; neer ↔ herunter — aus der Richtung von irgendwo oben nach unten, meist zum Sprecher, Erzähler oder Handelnden hin

à vorm van avoir:

avoir werkwoord (ai, as, a, avons, )

  1. avoir (disposer de; posséder; tenir)
    hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben
    • hebben werkwoord (heb, hebt, heeft, had, hadden, gehad)
    • bezitten werkwoord (bezit, bezat, bezaten, bezeten)
    • beschikken over werkwoord (beschik over, beschikt over, beschikte over, beschikten over, beschikt over)
    • in eigendom hebben werkwoord
  2. avoir (escroquer; décevoir; tromper; )
    afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • misleiden werkwoord (misleid, misleidt, misleidde, misleidden, misleid)
    • bedriegen werkwoord (bedrieg, bedriegt, bedroog, bedrogen, bedrogen)
    • besodemieteren werkwoord (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)
    • zwendelen werkwoord (zwendel, zwendelt, zwendelde, zwendelden, gezwendeld)
    • oplichten werkwoord (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • beduvelen werkwoord (beduvel, beduvelt, beduvelde, beduvelden, beduveld)
    • belazeren werkwoord (belazer, belazert, belazerde, belazerden, belazerd)
    • bedonderen werkwoord (bedonder, bedondert, bedonderde, bedonderden, bedonderd)

Conjugations for avoir:

Présent
  1. ai
  2. as
  3. a
  4. avons
  5. avez
  6. ont
imparfait
  1. avais
  2. avais
  3. avait
  4. avions
  5. aviez
  6. avaient
passé simple
  1. eus
  2. eus
  3. eut
  4. eûmes
  5. eûtes
  6. eurent
futur simple
  1. aurai
  2. auras
  3. aura
  4. aurons
  5. aurez
  6. auront
subjonctif présent
  1. que j'aie
  2. que tu aies
  3. qu'il ait
  4. que nous ayons
  5. que vous ayez
  6. qu'ils aient
conditionnel présent
  1. aurais
  2. aurais
  3. aurait
  4. aurions
  5. auriez
  6. auraient
passé composé
  1. ai eu
  2. as eu
  3. a eu
  4. avons eu
  5. avez eu
  6. ont eu
divers
  1. aie
  2. ayez
  3. ayons
  5. eu
  6. ayant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

avoir [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'avoir (crédit)
    de activa; de baten; het tegoed; het bezit
    • activa [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • baten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • tegoed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezit [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'avoir (biens; fortune)
    het vermogen; het geldelijk vermogen
  3. l'avoir
    de creditnota

Vertaal Matrix voor avoir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activa avoir; crédit bien
afzetten amputer; repriser
baten avoir; crédit bénéfices; profits
bezit avoir; crédit bien; biens; possession; propriété; propriétés
creditnota avoir note de crédit
geldelijk vermogen avoir; biens; fortune
oplichten éclaircissement
tegoed avoir; crédit
vermogen avoir; biens; fortune capacité; force; pouvoir; pouvoirs; puissance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller amputer; arrêter; barrer; berner; border; borner; clôturer; contourner; couillonner; couper; descendre; duper; débrancher; débrayer; déconnecter; déposer quelque part; encadrer; entourer; escroquer; faire descendre; fermer; jalonner; laisser quelque part; leurrer; marquer; mettre hors de circuit; piqueter; préciser; rouler; soutirer; stopper; tondre; tracer; tricher; tromper; être dupé; être trompé
bedonderen avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller abuser; duper; tricher; tromper
bedriegen avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller
beduvelen avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller
belazeren avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller
beschikken over avoir; disposer de; posséder; tenir
besodemieteren avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller
bezitten avoir; disposer de; posséder; tenir
hebben avoir; disposer de; posséder; tenir
in eigendom hebben avoir; disposer de; posséder; tenir posséder
misleiden avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller duper; induire en erreur
oplichten avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller briller; changer de couleur; donner des éclairs; décharger; faire des éclairs; foudroyer; fulgurer; jaillir; provoquer un éclat de lumière; pâlir; s'affadir; s'éteindre; se décolorer; être dupé; être trompé
vermogen avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
zwendelen avoir; duper; décevoir; enjôler; escroquer; faire le charlatan; flouer; mettre dedans; tromper; écorcher; étriller

Synoniemen voor "avoir":


Wiktionary: avoir

avoir
verb
  1. bezitten
  2. voor voltooide tijd
  3. bestaan
  4. de eigenschap hebben.
Cross Translation:
FromToVia
• avoir → ben ↔ I'm — I am
• avoir → activa ↔ asset — something or someone of any value
• avoir → zijn ↔ be — (archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs
• avoir → hebben ↔ have — to possess
• avoir → bezitten ↔ own — have rightful possession of
• avoir → tegoed ↔ Guthaben — Summe des Geldes, die man auf einem Konto hat oder die man einfordern kann
• avoir → hebben ↔ haben — Hilfsverb zur Bildung zusammengesetzter Zeiten
• avoir → hebben ↔ haben — (transitiv) eine Sache besitzen
• avoir → opleveren ↔ liefern — Ertrag liefern: ein gewünschtes Naturprodukt erzeugen

User Translations:
Word Translation Votes
à ten 5

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van à



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor à (Nederlands) in het Frans

A:

A

  1. A (EVERYONE)
    A; TOUS PUBLICS

Vertaal Matrix voor A:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
A A; EVERYONE
TOUS PUBLICS A; EVERYONE

à:

à bijvoeglijk naamwoord

  1. à
    à
    • à bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor à:

PrepositionVerwante vertalingenAndere vertalingen
à te
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
à bij; te; ter; van; via
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
à à aan; bij; daaraan; erbij; ergens naartoe; erop; in; naar; naar toe; te; toe

Wiktionary: à

à

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1431 seconde
Page rendered in 1.0 seconds