Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: rempli

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: rempli

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rempli:
  2. remplir:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor rempli (Frans) in het Nederlands

rempli:

rempli bijvoeglijk naamwoord

  1. rempli (bourré; plein; fourré; rembourré; comble)
    vol; gevuld
    • vol bijvoeglijk naamwoord
    • gevuld bijvoeglijk naamwoord
  2. rempli (bourré; plein; rembourré; )
    opgevuld; volgestopt
  3. rempli
    bijgevuld
  4. rempli (fait le plein; comblé)
    volgegooid

Vertaal Matrix voor rempli:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevuld bourré; comble; fourré; plein; rembourré; rempli
vol bourré; comble; fourré; plein; rembourré; rempli aux combles; bourré; mangé à satiété; rassasié; repu; saturé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijgevuld rempli
opgevuld bourré; comble; farci; fourré; plein; rembourré; rempli
volgegooid comblé; fait le plein; rempli
volgestopt bourré; comble; farci; fourré; plein; rembourré; rempli

Synoniemen voor "rempli":


remplir:

remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )

  1. remplir (suppléer; ajouter)
    vullen; bijvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • bijvullen werkwoord (vul bij, vult bij, vulde bij, vulden bij, bijgevuld)
  2. remplir (farcir; bourrer; charger; gonfler)
    vullen; farceren; opvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • farceren werkwoord
    • opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
  3. remplir (compléter; ajouter; additionner; )
    toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • aanvullen werkwoord (vul aan, vult aan, vulde aan, vulden aan, aangevuld)
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltallig maken werkwoord
  4. remplir
    vullen; opvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
  5. remplir (emplir; bourrer)
    vullen; volschenken
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volschenken werkwoord (schenk vol, schenkt vol, schonk vol, schonken vol, volgeschonken)
  6. remplir (combler; emplir)
    vullen; volgooien; volgieten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volgooien werkwoord (gooi vol, gooit vol, gooide vol, gooiden vol, volgegooid)
    • volgieten werkwoord (giet vol, goot vol, goten vol, vol gegoten)
  7. remplir (bourrer; combler)
    vullen; volplempen; volmaken; volstorten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volplempen werkwoord
    • volmaken werkwoord (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • volstorten werkwoord (stort vol, stortte vol, stortten vol, volgestort)
  8. remplir (couvrir; recouvrir; tapisser; )
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  9. remplir (bourrer)
    volpompen
  10. remplir (occuper de la place; comprendre)
    beslaan; ruimte innemen
  11. remplir (peupler)
    invullen
    • invullen werkwoord (vul in, vult in, vulde in, vulden in, ingevuld)

Conjugations for remplir:

Présent
  1. remplis
  2. remplis
  3. remplit
  4. remplissons
  5. remplissez
  6. remplissent
imparfait
  1. remplissais
  2. remplissais
  3. remplissait
  4. remplissions
  5. remplissiez
  6. remplissaient
passé simple
  1. remplis
  2. remplis
  3. remplit
  4. remplîmes
  5. remplîtes
  6. remplirent
futur simple
  1. remplirai
  2. rempliras
  3. remplira
  4. remplirons
  5. remplirez
  6. rempliront
subjonctif présent
  1. que je remplisse
  2. que tu remplisses
  3. qu'il remplisse
  4. que nous remplissions
  5. que vous remplissiez
  6. qu'ils remplissent
conditionnel présent
  1. remplirais
  2. remplirais
  3. remplirait
  4. remplirions
  5. rempliriez
  6. rempliraient
passé composé
  1. ai rempli
  2. as rempli
  3. a rempli
  4. avons rempli
  5. avez rempli
  6. ont rempli
divers
  1. remplis!
  2. remplissez!
  3. remplissons!
  5. rempli
  6. remplissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor remplir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen remplisser
bedekken ferrure
beslaan ferrure
invullen accomplissement; remplissage; réalisation
overtrekken fait de calquer
toevoegen addition; incorporation
volplempen bourrage; remplissage
volstorten paiement complet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir
bedekken couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
bekleden couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
beslaan comprendre; occuper de la place; remplir
bijvullen ajouter; remplir; suppléer re-remplir; recharger les accus; remettre; remplir de nouveau; reprendre de l'essence; resservir; reverser; verser en supplément
completeren additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir accomplir; achever; améliorer; compléter; compléter quelque chose; conclure; effectuer; en finir; exécuter; faire; finir; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; perfectionner; prendre fin; rendre complet; réussir à achever; s'achever; s'acquitter de; se terminer; supplémenter; supprimer; terminer
farceren bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir
invullen peupler; remplir
opvullen bourrer; charger; farcir; gonfler; remplir
overtrekken couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser calquer; copier; couvrir; décorer; garnir; recouvrir; repasser; retracer; revêtir; tapisser; tracer
ruimte innemen comprendre; occuper de la place; remplir
toevoegen additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir additionner; adjoindre; ajouter; compter; envelopper; faire nombre; inclure; insérer; joindre
volgieten combler; emplir; remplir
volgooien combler; emplir; remplir
volmaken bourrer; combler; remplir accomplir; achever; compléter; compléter quelque chose; conclure; effectuer; en finir; exécuter; faire; finir; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; prendre fin; réussir à achever; s'achever; s'acquitter de; se terminer; supprimer; terminer
volplempen bourrer; combler; remplir
volpompen bourrer; remplir
volschenken bourrer; emplir; remplir
volstorten bourrer; combler; remplir
voltallig maken additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; faire l'appoint; incorporer; remplir
vullen ajouter; bourrer; charger; combler; emplir; farcir; gonfler; remplir; suppléer obturer; plomber
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslaan se couvrir

Synoniemen voor "remplir":


Wiktionary: remplir

remplir
verb
  1. Emplir entièrement, rendre plein, combler.
remplir
verb
  1. een ambt vervullen
  2. vol maken
Cross Translation:
FromToVia
• remplir → vullen ↔ fill — occupy fully, take up all of
• remplir → aanvullen; opvullen ↔ fill — add contents to, so it is full
• remplir → vullen ↔ fill — become full of contents
• remplir → invullen ↔ fill out — to complete a form
• remplir → opvullen; vollopen ↔ fill up — make full
• remplir → invullen ↔ ausfüllen — ein Formular ergänzen

Verwante vertalingen van rempli







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0662 seconde
Page rendered in 1.0 seconds