Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: limité

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: limité

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. limite:
  2. limité:
  3. limiter:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor limité (Frans) in het Nederlands

limite:

limite [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la limite (valeur limite; borne; plafond; frontière; marge)
    de limiet; de grenswaarde; de grens
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grenswaarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la limite (extrême; extrémité; limitation; excès; limites)
    het uiterste; de grens; de limiet
    • uiterste [het ~] zelfstandig naamwoord
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la limite
    de grens; de begrenzing; de limiet
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
    • begrenzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • limiet [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. la limite
    de grens
    • grens [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. la limite
    de grenswaarde
  6. la limite (bordure; petit bord)
    het randje
    • randje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor limite:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begrenzing limite bornes; grillage; limitation; limites; restriction; treillage
grens borne; excès; extrémité; extrême; frontière; limitation; limite; limites; marge; plafond; valeur limite borne; frontière; frontière d'un pays; ligne de démarcation
grenswaarde borne; frontière; limite; marge; plafond; valeur limite
limiet borne; excès; extrémité; extrême; frontière; limitation; limite; limites; marge; plafond; valeur limite
randje bordure; limite; petit bord
uiterste excès; extrémité; extrême; limitation; limite; limites

Synoniemen voor "limite":


Wiktionary: limite

limite
noun
  1. restriction ; point réel fini au-delà duquel on ne doit pas aller.
limite
noun
  1. een al dan niet denkbeeldige scheidingslijn
  2. uiterste mate (bijv. waarin men zich iets kan veroorloven)
Cross Translation:
FromToVia
• limite → limiet ↔ bound — mathematics: value greater (or smaller) than a given set
• limite → grens ↔ boundary — dividing line or location between two areas
• limite → limiet ↔ confine — limit
• limite → grens ↔ limit — boundary
• limite → limiet ↔ limit — mathematics: value to which a sequence converges
• limite → limiet ↔ Limit — Begrenzung, Grenze, Beschränkung

limité:

limité bijvoeglijk naamwoord

  1. limité (restreint; réduit; délimité)
    beperkt; gelimiteerd; geborneerd
  2. limité (restreint; réduit; borné; délimité)
    beperkt; begrensd
  3. limité
    ingeperkt
  4. limité (apte à être écrit d'un côté; borné; restreint; délimité; réduit)
    eenzijdig; aan een kant beschrijfbaar
  5. limité (étroit; serré; petit; )
    van geringe breedte; nauw; eng; smalletjes; smal
  6. limité (pourvu de limites; borné)
    afgegrensd

Vertaal Matrix voor limité:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begrensd borné; délimité; limité; restreint; réduit
beperkt borné; délimité; limité; restreint; réduit
eenzijdig apte à être écrit d'un côté; borné; délimité; limité; restreint; réduit
eng limité; petit; petitement; pressant; restreint; serré; ténu; étouffant; étouffé; étroit; étroitement alarmant; angoissant; avec peu d'espace; de façon sinistre; effrayant; horrible; horrifiant; inquiétant; juste; louche; lugubre; macabre; menaçant; petitement; précaire; précairement; qui donne le frisson; restreint; serré; sinistre; terrifiant; tout juste; à faire frémir; épouvantable; étroit; étroitement
geborneerd délimité; limité; restreint; réduit
nauw limité; petit; petitement; pressant; restreint; serré; ténu; étouffant; étouffé; étroit; étroitement avec peu d'espace; juste; petitement; raide; restreint; serré; tout juste; étroit; étroitement
smal limité; petit; petitement; pressant; restreint; serré; ténu; étouffant; étouffé; étroit; étroitement
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smalletjes limité; petit; petitement; pressant; restreint; serré; ténu; étouffant; étouffé; étroit; étroitement
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan een kant beschrijfbaar apte à être écrit d'un côté; borné; délimité; limité; restreint; réduit
afgegrensd borné; limité; pourvu de limites
gelimiteerd délimité; limité; restreint; réduit
ingeperkt limité
van geringe breedte limité; petit; petitement; pressant; restreint; serré; ténu; étouffant; étouffé; étroit; étroitement

Synoniemen voor "limité":


limité vorm van limiter:

limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, )

  1. limiter (restreindre; borner; entourer; )
    beperken; beknotten
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • beknotten werkwoord (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  2. limiter (englober; comprendre; endiguer; )
    beperken; inkapselen; limiteren; inperken; indammen
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • inkapselen werkwoord (kapsel in, kapselt in, kapselde in, kapselden in, ingekapseld)
    • limiteren werkwoord (limiteer, limiteert, limiteerde, limiteerden, gelimiteerd)
    • inperken werkwoord (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • indammen werkwoord (dam in, damt in, damde in, damden in, ingedamd)
  3. limiter (restreindre; borner; délimiter)
    inperken; beknotten
    • inperken werkwoord (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • beknotten werkwoord (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  4. limiter (délimiter; contenir; restreindre; borner; mettre des limites à)
    begrenzen; afgrenzen; van grenzen voorzien
  5. limiter (cesser; finir; arrêter; )
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen werkwoord (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)

Conjugations for limiter:

Présent
  1. limite
  2. limites
  3. limite
  4. limitons
  5. limitez
  6. limitent
imparfait
  1. limitais
  2. limitais
  3. limitait
  4. limitions
  5. limitiez
  6. limitaient
passé simple
  1. limitai
  2. limitas
  3. limita
  4. limitâmes
  5. limitâtes
  6. limitèrent
futur simple
  1. limiterai
  2. limiteras
  3. limitera
  4. limiterons
  5. limiterez
  6. limiteront
subjonctif présent
  1. que je limite
  2. que tu limites
  3. qu'il limite
  4. que nous limitions
  5. que vous limitiez
  6. qu'ils limitent
conditionnel présent
  1. limiterais
  2. limiterais
  3. limiterait
  4. limiterions
  5. limiteriez
  6. limiteraient
passé composé
  1. ai limité
  2. as limité
  3. a limité
  4. avons limité
  5. avez limité
  6. ont limité
divers
  1. limite!
  2. limitez!
  3. limitons!
  5. limité
  6. limitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor limiter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten arrêt; fermeture du magasin; verrouillage du magasin
beperken entrave; obstruction
beëindigen cessation
eindigen achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
indammen contre; endiguement
ophouden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
stoppen arrêt; arrêter; bouchage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgrenzen borner; contenir; délimiter; limiter; mettre des limites à; restreindre
afsluiten achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer arrêter; barrer; boucher; boucler; cadenasser; clore; clôturer; conclure; fermer; fermer au verrou; fermer à clé; quitter; terminer; verrouiller
begrenzen borner; contenir; délimiter; limiter; mettre des limites à; restreindre barrer; borner; clôturer; contourner; entourer; escroquer; fermer; jalonner; marquer; piqueter; préciser; soutirer; tracer; tromper
beknotten borner; clôturer; délimiter; entourer; limiter; restreindre; tailler
beperken barrer; borner; clôturer; comprendre; contenir; contrecarrer; délimiter; endiguer; englober; entourer; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; restreindre; résister à; s'opposer à; tailler amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; restreindre; réduire
beëindigen achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer accomplir; achever; briser; compléter; compléter quelque chose; conclure; déroger; effectuer; en finir; exécuter; faire; finir; interrompre; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; prendre fin; rompre; réussir à achever; s'achever; s'acquitter de; se terminer; supprimer; terminer; transgresser
een einde maken aan achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer accomplir; achever; compléter; compléter quelque chose; conclure; effectuer; en finir; exécuter; faire; finir; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; prendre fin; réussir à achever; s'achever; s'acquitter de; se terminer; supprimer; terminer
eindigen achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer achever; arriver; finir; franchir la ligne d'arrivée; jouir; parvenir; prendre fin; s'achever; s'épuiser; se terminer; terminer; tirer à sa fin; venir à bout de; venir à expiration
indammen barrer; comprendre; contenir; contrecarrer; endiguer; englober; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; résister à; s'opposer à borner; contenir; délimiter; endiguer
inkapselen barrer; comprendre; contenir; contrecarrer; endiguer; englober; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; résister à; s'opposer à appliquer une couche étanchant; encapsuler; envelopper
inperken barrer; borner; comprendre; contenir; contrecarrer; délimiter; endiguer; englober; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; restreindre; résister à; s'opposer à amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; réduire
limiteren barrer; comprendre; contenir; contrecarrer; endiguer; englober; envelopper; faire obstacle à; limiter; maîtriser; résister à; s'opposer à
ophouden achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer abandonner; arrêter; attarder; bloquer; cesser; disparaître; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; décéder; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; laisser; maintenir; mourir; ralentir; relever; rendre l'âme; renoncer à; retarder; s'éteindre; soutenir; stopper; temporiser; tenir levé; être en voie d'extinction; être en voie de disparition; être éliminé
stoppen achever; arrêter; casser; cesser; conclure; couper; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; résilier; s'achever; se terminer; stopper; suspendre; tenir levé; terminer abandonner; arrêter; boucher; calfater; calfeutrer; cesser; colmater; donner un coup de frein; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; faire halte; freiner; laisser; ne plus bouger; obturer; ralentir; reboucher; renoncer à; rester immobile; rester à sa place; retenir; s'arrêter; se contenir; se retenir; se taire; se tenir tranquille; stopper; taper; étancher; être éliminé
van grenzen voorzien borner; contenir; délimiter; limiter; mettre des limites à; restreindre

Synoniemen voor "limiter":


Wiktionary: limiter

limiter
verb
  1. Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.
limiter
verb
  1. beperken, limiteren
  2. (overgankelijk) beperken, begrenzen, een grens stellen aan
Cross Translation:
FromToVia
• limiter → beperken ↔ limit — restrict

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van limité







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1213 seconde
Page rendered in 1.0 seconds