Frans

Uitgebreide vertaling voor identifier (Frans) in het Nederlands

identifier:

identifier werkwoord (identifie, identifies, identifions, identifiez, )

  1. identifier (déterminer l'identité)
    identificeren; identiteit vaststellen
  2. identifier (déterminer; établir; définir; )
    vaststellen; determineren; bepalen
    • vaststellen werkwoord (stel vast, stelt vast, stelde vast, stelden vast, vastgesteld)
    • determineren werkwoord (determineer, determineert, determineerde, determineerden, gedetermineerd)
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
  3. identifier
    identificeren; vereenzelvigen
    • identificeren werkwoord (identificeer, identificeert, identificeerde, identificeerden, geïdentificeerd)
    • vereenzelvigen werkwoord (vereenzelvig, vereenzelvigt, vereenzelvigde, vereenzelvigden, vereenzelvigd)
  4. identifier (légitimer)
    legitimeren
    • legitimeren werkwoord (legitimeer, legitimeert, legitimeerde, legitimeerden, gelegitimeerd)

Conjugations for identifier:

Présent
  1. identifie
  2. identifies
  3. identifie
  4. identifions
  5. identifiez
  6. identifient
imparfait
  1. identifiais
  2. identifiais
  3. identifiait
  4. identifiions
  5. identifiiez
  6. identifiaient
passé simple
  1. identifiai
  2. identifias
  3. identifia
  4. identifiâmes
  5. identifiâtes
  6. identifièrent
futur simple
  1. identifierai
  2. identifieras
  3. identifiera
  4. identifierons
  5. identifierez
  6. identifieront
subjonctif présent
  1. que j'identifie
  2. que tu identifies
  3. qu'il identifie
  4. que nous identifiions
  5. que vous identifiiez
  6. qu'ils identifient
conditionnel présent
  1. identifierais
  2. identifierais
  3. identifierait
  4. identifierions
  5. identifieriez
  6. identifieraient
passé composé
  1. ai identifié
  2. as identifié
  3. a identifié
  4. avons identifié
  5. avez identifié
  6. ont identifié
divers
  1. identifie!
  2. identifiez!
  3. identifions!
  4. identifié
  5. identifiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor identifier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepalen fait d'établir; impérative; prescription; proclamation
vaststellen fait d'établir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepalen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir décrire; définir; déterminer; estimer
determineren constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir
identificeren déterminer l'identité; identifier
identiteit vaststellen déterminer l'identité; identifier
legitimeren identifier; légitimer
vaststellen constater; définir; déterminer; estimer; identifier; qualifier; vérifier; établir constater; déterminer
vereenzelvigen identifier identifier à

Synoniemen voor "identifier":


Wiktionary: identifier

identifier
Cross Translation:
FromToVia
identifier identificeren identify — to establish the identity of someone or something
identifier aanmelden; inloggen log in — gain access to a computer system
identifier benoemen name — to publicly implicate

identifier à:

identifier à werkwoord

  1. identifier à
    vereenzelvigen
    • vereenzelvigen werkwoord (vereenzelvig, vereenzelvigt, vereenzelvigde, vereenzelvigden, vereenzelvigd)

Vertaal Matrix voor identifier à:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vereenzelvigen identifier à identifier

Verwante vertalingen van identifier