Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- arrête:
-
arrêter:
- beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan; ermee uitscheiden; opgeven; staken; uitscheiden; aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen; afzetten; stilzetten; tot stilstand brengen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; uitdoen; aflaten; besluiten; beslissen; vatten; in hechtenis nemen; tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen; weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden; stilstaan; tot stilstand komen; stillen; stelpen; vertragen; temporiseren; gesprek beëindigen
- stoppen; aborteren; stilhouden
- arrêté:
-
Wiktionary:
- arrêter → afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stoppen, stopzetten, aanhouden, arresteren, inrekenen, in verzekerde bewaring nemen, ophouden, tegenhouden
- arrêter → aanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten, bij de lurven pakken, detineren, opgeven, stoppen, hinderen, stelpen, stilstaan, halthouden, beëindigen, afbreken
Frans
Uitgebreide vertaling voor arrêté (Frans) in het Nederlands
arrête:
Vertaal Matrix voor arrête:
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ho | arrête |
Synoniemen voor "arrête":
arrêté vorm van arrêter:
arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, arrêtent, arrêtais, arrêtait, arrêtions, arrêtiez, arrêtaient, arrêtai, arrêtas, arrêta, arrêtâmes, arrêtâtes, arrêtèrent, arrêterai, arrêteras, arrêtera, arrêterons, arrêterez, arrêteront)
-
arrêter (cesser; finir; terminer; mettre fin à; conclure; se terminer; suspendre; achever; en finir; résilier; mettre au point; couper; parvenir à enlever; casser; stopper; parachever; interrompre; prendre fin; tenir levé; limiter; délimiter; s'achever)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
arrêter (cesser; abandonner; renoncer à; laisser)
-
arrêter (enchaîner; saisir; écrouer; prendre; mettre en état d'arrestation)
-
arrêter (stopper; cesser; bloquer)
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen werkwoord (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
arrêter (stopper)
-
arrêter (débrancher; déconnecter; débrayer; mettre hors de circuit; couper)
-
arrêter
-
arrêter
-
arrêter
-
arrêter (décider; conclure; finir; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin)
-
arrêter (faire prisonnier; attraper; mettre sous les verrous; capturer; saisir)
gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen-
gevangennemen werkwoord
-
in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
-
-
arrêter (contrecarrer; contrarier; traverser les projets de; gêner; stopper; empêcher; barrer; frustrer; retenir)
-
arrêter (contrecarrer; retenir; empêcher; stopper; dissuader)
-
arrêter (geler; se paralyser; rester immobile)
stilstaan; tot stilstand komen-
tot stilstand komen werkwoord (kom tot stilstand, komt tot stilstand, kwam tot stilstand, kwamen tot stilstand, tot stilstand gekomen)
-
arrêter (étancher)
-
arrêter (temporiser; retarder; ralentir; attarder; cesser)
-
arrêter (mettre fin à un appel)
gesprek beëindigen-
gesprek beëindigen werkwoord
-
Conjugations for arrêter:
Présent
- arrête
- arrêtes
- arrête
- arrêtons
- arrêtez
- arrêtent
imparfait
- arrêtais
- arrêtais
- arrêtait
- arrêtions
- arrêtiez
- arrêtaient
passé simple
- arrêtai
- arrêtas
- arrêta
- arrêtâmes
- arrêtâtes
- arrêtèrent
futur simple
- arrêterai
- arrêteras
- arrêtera
- arrêterons
- arrêterez
- arrêteront
subjonctif présent
- que j'arrête
- que tu arrêtes
- qu'il arrête
- que nous arrêtions
- que vous arrêtiez
- qu'ils arrêtent
conditionnel présent
- arrêterais
- arrêterais
- arrêterait
- arrêterions
- arrêteriez
- arrêteraient
passé composé
- ai arrêté
- as arrêté
- a arrêté
- avons arrêté
- avez arrêté
- ont arrêté
divers
- arrête!
- arrêtez!
- arrêtons!
- arrêté
- arrêtant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
l'arrêter
Vertaal Matrix voor arrêter:
Synoniemen voor "arrêter":
Wiktionary: arrêter
arrêter
Cross Translation:
verb
arrêter
-
À trier
- arrêter → afbreken; opbreken; opheffen; staken; stelpen; stoppen; stopzetten; aanhouden; arresteren; inrekenen; in verzekerde bewaring nemen
verb
-
van overheidswege in hechtenis nemen
-
een activiteit beëindigen
-
iets of iemand stoppen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arrêter | → aanhouden; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; vatten | ↔ arrest — to take into legal custody |
• arrêter | → oppakken; bij de lurven pakken; vatten | ↔ bust — (slang) to arrest for a crime |
• arrêter | → detineren | ↔ detain — put under custody |
• arrêter | → opgeven | ↔ quit — to give up, stop doing something |
• arrêter | → stoppen; hinderen; stelpen | ↔ stem — to stop, hinder |
• arrêter | → stoppen; stilstaan; halthouden | ↔ stop — cease moving |
• arrêter | → aanhouden; stoppen | ↔ stop — cause (something) to cease moving |
• arrêter | → stoppen; beëindigen; afbreken | ↔ stop — cause (something) to come to an end |
arrêté:
-
arrêté
gestopt; opgehouden; uitgescheiden-
gestopt bijvoeglijk naamwoord
-
opgehouden bijvoeglijk naamwoord
-
uitgescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
-
arrêté
gearresteerd-
gearresteerd bijvoeglijk naamwoord
-
-
arrêté
-
arrêté (fait prisonnier; emprisonné; captif; prisonnier; enfermé; interné)
gevangen; opgesloten; gevangen genomen; geïnterneerd; vastgezet-
gevangen bijvoeglijk naamwoord
-
opgesloten bijvoeglijk naamwoord
-
gevangen genomen bijvoeglijk naamwoord
-
geïnterneerd bijvoeglijk naamwoord
-
vastgezet bijvoeglijk naamwoord
-
-
l'arrêté (décision; décret; arrêt du conseil municipal; résolution; détermination)
-
l'arrêté (mesure; dispositions; résolution; arrêt du conseil municipal; décision; détermination; décret)
-
l'arrêté (décret; ordonnance; proclamation)
-
l'arrêté